Home

Gerechtshof Den Haag, 11-09-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1616, BK-23/719

Gerechtshof Den Haag, 11-09-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1616, BK-23/719

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
11 september 2024
Datum publicatie
16 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1616
Zaaknummer
BK-23/719
Relevante informatie
Art. 225 Gemw

Inhoudsindicatie

Art. 225, lid 2, Gemeentewet. Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Pakketbezorger. Is sprake van “onmiddellijk laden en lossen”? Moet het criterium “zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht” per parkeerincident of bezorgadres worden beoordeeld?

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/719

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 22 juni 2023, nummer ROT 22/4949.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 9 februari 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van gemeente Rotterdam opgelegd met een bedrag van € 69,10 bestaande uit € 2,60 parkeerbelasting en € 66,50 kosten voor het opleggen van een naheffingsaanslag.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

vernietigt de naheffingsaanslag met vorderingsnummer […] ;

-

bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoedt.”

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspaak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting op 31 juli 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Op maandag 28 januari 2022 om 21:02 uur stond de auto van belanghebbende met het kenteken [kenteken] (de auto) aan de [straat] tegenover nummer […] te [woonplaats 1] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen als een plaats waar parkeerbelasting is verschuldigd of met een geldige parkeervergunning geparkeerd dient te worden.

2.2.

Tijdens een controle met behulp van een scanauto is geconstateerd dat op de genoemde datum en het genoemde tijdstip geen parkeerbelasting was voldaan en dat geen sprake was van parkeren met een geldige parkeervergunning. Om deze reden heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag opgelegd.

2.3.

Belanghebbende was op 28 januari 2022 werkzaam als pakketbezorger en heeft de die dag te bezorgen pakketten opgehaald bij een distributiecentrum van “ [naam] ” te [woonplaats 2] . De auto was voorzien van een magneetbord waarop is vermeld dat de auto werd gebruikt voor bezorgwerkzaamheden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

1. Op 28 januari 2022 om 21:02 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken] ) stond geparkeerd op locatie [straat] te [woonplaats 1] zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.

2. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of sprake was van ‘parkeren’ zoals verweerder betoogt, dan wel van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals eiser bepleit.

3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn voertuig aan de [straat] heeft stilgezet op een parkeerplaats. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd.

4. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Rotterdam (hierna: de verordening).

4.1.

Op grond van artikel 1 van de verordening wordt (net als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet ) onder “parkeren” verstaan: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

4.2.

Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

4.3.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA2760) volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (Zie Hoge Raad 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481 en Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445).

5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende (als niet voldoende weersproken) vast komen te staan:

  1. Eiser had door middel van een (magneet)bord op zijn voertuig aangegeven dat hij bezorger is. Dat is daarmee kenbaar voor een handhaver. Dat de bestuurder van de scan-auto het magneetbord mogelijk niet heeft gezien acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen stellen dat de hoedanigheid van eiser (bezorger) niet kenbaar was;

  2. Eiser heeft per adres niet meer dan twee minuten stilgestaan, bij een cluster van adressen mogelijk vier minuten;

  3. De door eiser afgeleverde pakketjes zijn per stuk makkelijk te dragen maar tezamen genomen kunnen ze niet door een persoon worden gedragen en bezorgd.

6. In die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van laden en lossen. De rechtbank weegt daarbij mee, dat partijen het beide onwenselijk vinden als eiser gebruik zou maken van de ontheffing die hij heeft om op de rijbaan/trottoir/fietspad stil te staan. Verweerder geeft niet aan en de rechtbank kan niet inzien hoe bij talloze verplaatsingen en stops van twee tot vier minuten eiser uitvoering zou kunnen geven aan het betalen van parkeergeld bij iedere stop. Zoals voortvloeit uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteit van eiser gedurende de parkeertijd zoals die is komen vast te staan door haar onweersproken stellingen onder het in de rechtspraak gehanteerde begrip “onmiddellijk laden en lossen” valt. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, oordeelt de rechtbank dat verweerder onterecht een naheffingsaanslag aan hem heeft opgelegd.

7. Het beroep is gegrond.

8. Omdat het beroep van eiser gegrond wordt verklaard, dient verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden. Van proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding is de rechtbank niet gebleken.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Proceskosten

Beslissing