Gerechtshof Den Haag, 11-07-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1655, BK-23/400
Gerechtshof Den Haag, 11-07-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1655, BK-23/400
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 11 juli 2024
- Datum publicatie
- 21 oktober 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:4376, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-23/400
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 110 VWEU
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag Bpm. Art. 9 Wet Bpm. Art. 10, leden 1, 2 en 8, Wet Bpm. Historische nieuwprijs. De uit de koerslijst voortvloeiende catalogusprijs dient te worden vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een hogere waardevermindering wegens schade of USA-specificaties moet worden toegepast.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/400
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 maart 2023, nummer SGR 21/6205.
Procesverloop
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 13.740 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 92 aan belastingrente berekend (de beschikking belastingrente).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 13.276 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een berekend overeenkomstig de gegevens in overweging 18 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op dat incidentele hoger beroep gereageerd. Van belanghebbende is € 274 aan griffierecht geheven.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 mei 2024. De gemachtigde en belanghebbende hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC90 (de auto). De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en beschikt niet over een Europese typegoedkeuring. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 1.318 en is op aangifte voldaan.
In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per
kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 34.930. Als
waardevermindering wegens schade is een bedrag van € 33.377 in aanmerking genomen.
Dit bedrag betreft 100% van een door een taxateur van [naam taxateur 1] opgestelde schadecalculatie. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 1.553.
De naheffingsaanslag bedraagt € 13.740. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot
van de auto van 311 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 99.245. De
handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de XRAY koerslijst bepaald
op € 29.599. Er is per abuis geen rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade aan de auto. De Inspecteur heeft een extra leeftijdskorting toegekend van € 5.634. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 92.
Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft de waardevermindering wegens
schade aan de auto berekend op € 2.609, ofwel 78% van de door DRZ gecalculeerde schade
van € 3.335. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 26.990.
Op de dag na de hertaxatie door DRZ heeft belanghebbende de auto voor de tweede keer laten taxeren, dit maal door [naam taxateur 2] . In het tweede taxatierapport is de schade berekend op € 34.303, waarvan 100% in aftrek is gebracht op de handelsinkoopwaarde.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot
€ 13.276. Daarbij is rekening gehouden met de door DRZ berekende waardevermindering
wegens schade. De belastingrente is verminderd tot € 88.
DRZ heeft tijdens de bezwaarfase het volgende aan de Inspecteur gemeld:
"De taxateur van DRZ heeft het volgende genoteerd omtrent de keuring: Voertuig
heeft volgens de aangever waterschade, het voertuig kon daarom ook niet van de
aanhanger worden gereden. Het voertuig schijnt door de waterschade ook niet uit
de "P" stand te kunnen, is volgens zeggen op de aanhanger gezet dmv een
heftruck. Het voertuig heeft wel 23 miles toename vanaf keuring RDW en bezoek
DRZ.
Het voertuig kon volgens de belanghebbende niet van de aanhanger en het was
niet veilig om op een niet aangekoppelde aanhanger het voertuig te betreden.
Vandaar dat sommige onderdelen/componenten niet te controleren waren doordat
het voertuig niet van de aanhangwagen af kon.
Wat betreft de reparatie logica voor de engine wiring t/m gaspedaal is het niet
logisch dat deze delen dusdanig defect/beschadigd waren dat zij vervangen
dienden te worden het voertuig had een toename in de tellerstand van 23 Miles
(ruim 37 kilometer).
Als de engine wiring, regelunit injectie en het gaspedaal dusdanig defect waren dat
zij vervangen dienden te worden was een kilometertellerstand toename van ruim
37 kilometer niet mogelijk (door deze feiten en bevindingen was het onlogisch dat
ze vervangen dienden te worden, vandaar dat het afgewezen is op basis van
reparatie logica).
De kilometertellestand is waargenomen op het dashboard/tellerunit door het
openen van het linker portier. Er was geen veilige manier om het voertuig te
betreden of te starten."
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”Beoordeling van het geschil
9. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen
hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks,
op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van
toepassing is, omdat de auto niet afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU.
11. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op
grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is
als bedoeld in artikel 110 VWEU. Niet in geschil is dat de auto is geproduceerd voor de
Amerikaanse markt en rechtstreeks uit de Verenigde Staten afkomstig is. De enkele stelling
dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product is en blijft, is
onvoldoende om te concluderen dat de auto geacht moet worden uit een andere lidstaat van
de EU afkomstig te zijn. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft
gesteld dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 110 VWEU van toepassing is.
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of
verweerder terecht slechts een schadebedrag van € 2.609 in aanmerking heeft genomen bij
het vaststellen van de naheffingsaanslag en of hij daarbij is uitgegaan van de juiste
historische nieuwprijs van de auto.
13. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser
gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. [1] Eiser heeft
daarvoor verwezen naar het taxatierapport van [naam taxateur 1] . Daarmee heeft hij de gestelde
waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. De in dat taxatierapport opgenomen schade
is slechts gedeeltelijk door DRZ aangetroffen of aangemerkt als normale gebruikssporen. De
door eiser gestelde gevolgen van waterschade zijn in het taxatierapport van [naam taxateur 1] niet
gespecificeerd, zodat verweerder hieraan voorbij heeft kunnen gaan.
14. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de lease-branche beleid is ontwikkeld over
het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de
volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is
echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing
naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te
weinig schade in aanmerking heeft genomen. Verweerder heeft terecht niet meer dan € 2.609
in aanmerking genomen als waardevermindering wegens schade.
15. Ook de bewijslast met betrekking tot de door hem gestelde in aanmerking te nemen
waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto rust op eiser. In het
onderhavige geval is niet aannemelijk gemaakt dat de aard van de schade na de uitgevoerde
herstelwerkzaamheden een extra afwaardering rechtvaardigt. De rechtbank weegt hierbij
mee dat zowel de taxateur van [naam taxateur 1] als de taxateur van DRZ geen extra aftrek in
aanmerking heeft genomen vanwege een schadeverleden.
16. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm dient niet te worden uitgegaan van de
CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus
de bruto Bpm) van de auto zelf. [2] Vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto volgens de
aangifte 311 gram per kilometer bedraagt en dat ook de RDW van die uitstoot is uitgegaan.
De daarbij behorende bruto Bpm bedraagt € 69.393. Dat betekent dat de historische
nieuwprijs van de auto € 149.770 bedraagt. Nu bij uitspraak op bezwaar is uitgegaan van
een historische nieuwprijs van € 99.245 is teveel Bpm nageheven.
17. De rechtbank wijst het beroep van verweerder op interne compensatie af. Alhoewel
in het taxatierapport van [naam taxateur 1] forse schade is opgenomen, valt daaruit niet af te leiden dat
sprake is van zodanig essentiële gebreken dat materieel sprake is van een auto waarmee
geen gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De naheffingsaanslag moet worden verminderd met inachtneming van € 63.393 aan bruto
Bpm, een historische nieuwprijs van € 149.770, een huidige inkoopwaarde van € 26.990 en
een extra leeftijdskorting.
19. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een
periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk
beschouwd. Hiervan komt een halfjaar toe aan de bezwaarfase.
20. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 maart 2021, de uitspraak op
bezwaar is van 24 augustus 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 29 maart
2023. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 2 jaar
verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per
overschrijding van (een gedeelte van) een halfjaar). De overschrijding dient geheel te
worden toegerekend aan de beroepsfase.
Proceskosten
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en
stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.674 (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde
per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase is reeds een vergoeding
toegekend.
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
Omschrijving geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep en conclusies van partijen
In geschil is (i) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen, en (ii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd in verband met USA-specificaties. In het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is de historische nieuwprijs in geschil.
Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar.
- -
-
Primair verzoekt belanghebbende de naheffingsaanslag te vernietigen.
- -
-
Subsidiair verzoekt belanghebbende de inkoopwaarde vast te stellen op € 25.435 (XRAY minus € 1.555 USA-specificaties), de bruto bpm vast te stellen op € 69.393 (311 gr/km), de historische nieuwprijs vast te stellen op € 149.770, de verschuldigde bpm vast te stellen op € 9.262 en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 7.944.
Voorts verzoekt belanghebbende de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.