Gerechtshof Den Haag, 20-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1662, BK-23/1085 en BK-23/1086
Gerechtshof Den Haag, 20-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1662, BK-23/1085 en BK-23/1086
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 augustus 2024
- Datum publicatie
- 28 oktober 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:13860, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-23/1085 en BK-23/1086
- Relevante informatie
- Art. 6.1 Wet IB 2001, Art. 6.16 Wet IB 2001, Art. 6.17 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV 2014 en 2015. Aftrek uitgaven voor extra gezinshulp. Art. 6.1, lid 2, letter d, Wet IB 2001. Art. 6.17, lid 1, letter e, en lid 5, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft geen gedagtekende facturen overgelegd waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/1085 en BK-23/1086
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 september 2023, nummers SGR 22/5265, SGR 22/5266 en SGR 22/5267.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan [A] (hierna: erflaatster) voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.403 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.250 (de aanslag 2014).
De Inspecteur heeft aan erflaatster voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.747 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.126 (de aanslag 2015).
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de aanslag 2014 en de aanslag 2015 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft de bezwaren vervolgens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen en deze verzoeken afgewezen (de afwijzende beslissingen).
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de afwijzende beslissingen afgewezen.
Tegen de uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht van eenmaal € 50 geheven (ter zake van drie samenhangende zaken, waaronder de beroepen met betrekking tot de jaren 2014 en 2015). De beslissing van de Rechtbank luidt, voor zover in hoger beroep van belang, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep [met betrekking tot het jaar 2014] ongegrond;
- -
-
verklaart [het beroep met betrekking tot het jaar 2015] (…) gegrond;
- -
-
vernietigt de in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de aanslag IB/PVV 2015 (…);
- -
-
draagt verweerder op de [aanslag] IB/PVV 2015 (…) te verminderen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan [eiser] te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van eenmaal € 134 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 juli 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Erflaatster is de moeder van belanghebbende. Bij erflaatster is de diagnose dementie vastgesteld. Erflaatster heeft tot eind 2015 thuis gewoond. Belanghebbende reisde regelmatig vanaf zijn woonadres op en neer naar erflaatster voor hulp bij haar dagelijkse huishoudelijke taken. De kosten hiervoor zijn door erflaatster betaald. Eind 2014 dan wel begin 2015 zijn een mantelzorger via [naam organisatie 1] en een mentor ingeschakeld.
Erflaatster is in 2015 twee keer onder begeleiding op vakantie geweest. De kosten voor de begeleiding en de vakantie zijn door erflaatster betaald.
Eind 2015 is erflaatster opgenomen in een verpleeghuis te [woonplaats 1] . In 2016 is erflaatster overgeplaatst naar een ander verpleeghuis te [woonplaats 2] . In 2017 is erflaatster wederom opgenomen in een verpleeghuis te [woonplaats 1] .
Op 18 maart 2015 heeft een bewindvoerder namens erflaatster haar aangifte IB/PVV 2014 ingediend naar een verzamelinkomen van € 41.653, als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 39.403 |
Inkomsten uit eigen woning |
€ 381 |
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld |
€ 381 -/- |
Inkomen uit werk en woning |
€ 39.403 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
€ 2.250 |
Verzamelinkomen |
€ 41.653 |
Met dagtekening 15 mei 2015 heeft de Inspecteur conform de aangifte de definitieve aanslag IB/PVV 2014 aan erflaatster opgelegd.
Tot de gedingstukken behoort een kostenspecificatie van het jaar 2014, waarin een bedrag van € 1.035,30 (afgerond € 1.035) staat vermeld in de kolom ‘reiskosten Zoon.’ Dit betreft reiskosten die belanghebbende in 2014 heeft gemaakt in verband met het bezoeken van erflaatster, waaronder kosten van Greenwheels en kosten van openbaar vervoer.
Op 11 april 2016 heeft een bewindvoerder namens erflaatster haar aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een verzamelinkomen van € 41.873, als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 39.747 |
Inkomsten uit eigen woning |
€ 613 |
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld |
€ 613 -/- |
Inkomen uit werk en woning |
€ 39.747 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
€ 2.126 |
Verzamelinkomen |
€ 41.873 |
Met dagtekening 18 mei 2016 heeft de Inspecteur conform de aangifte de definitieve aanslag IB/PVV 2015 aan erflaatster opgelegd.
Tot de gedingstukken behoort een kostenspecificatie van het jaar 2015, waarin een bedrag van € 4.109,77 staat vermeld in de kolom ‘reiskosten Zoon’. Van dit bedrag betreft
€ 2.809,77 (afgerond € 2.809) reiskosten die belanghebbende in 2015 heeft gemaakt in verband met het bezoeken van erflaatster, waaronder kosten van Greenwheels en kosten van openbaar vervoer. Bij het resterende bedrag van € 1.300 staat “begeleiding vakantie” vermeld. Er is volgens de specificatie tweemaal € 650 betaald aan de reisorganisatie [naam organisatie 2] , een organisatie die vakanties op speciale locaties voor zorgbehoevenden mogelijk maakt.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur een verminderingsbeschikking voor 2015 vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 33.879, als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking |
€ 39.747 |
Inkomsten uit eigen woning |
€ 613 |
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld |
€ 613 -/- |
Aftrek specifieke zorgkosten |
€ 7.994 -/- |
Inkomen uit werk en woning |
€ 31.753 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
€ 2.126 |
Verzamelinkomen |
€ 33.879 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“(…)
Uitgaven voor specifieke zorgkosten voor vervoer
(…)
24. Eiser heeft een specificatie overgelegd van zijn gemaakte reiskosten. Het gaat om kosten die zijn gemaakt door eiser in verband met het bezoeken van zijn zieke moeder. De kosten bedragen respectievelijk € 1.035,30 (2014) en € 2.809,77 (2015). De bewijslast dat sprake is van kosten als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid aanhef en onderdeel b en h rust op eiser. Hij is niet in deze bewijslast geslaagd. De bovenstaande kosten kunnen niet worden aangemerkt als uitgaven die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit voor vervoer omdat er geen direct verband bestaat tussen de ziekte van erflaatster en het vervoer. De kosten die eiser heeft gemaakt hebben namelijk geen betrekking op een bezoek van erflaatster aan medische hulpverleners. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat bij aanvang van de ziekte van erflaatster sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h van de Wet IB 2001. De omstandigheden die eiser heeft gesteld dat door de tijd en aandacht die hij heeft besteed aan erflaatster zij daardoor langer thuis kon blijven wonen maken niet dat dit onder de specifieke zorgkosten valt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze kosten terecht niet in aftrek toegestaan.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten voor extra gezinshulp
(…)
27. Eiser heeft gesteld dat de kosten van begeleiding van de vakantie van erflaatster in aftrek gebracht moeten worden gebracht. Daartoe heeft eiser in 2015 twee maal een bedrag van € 650 genoemd. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet voor aftrek als specifieke zorgkosten in aanmerking komen. Deze kosten vallen niet onder de limitatieve opsomming van artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Daarnaast kunnen de kosten ook niet worden aangemerkt als kosten voor extra gezinshulp. Er is immers geen sprake van het verrichten van huishoudelijke hulp of taken binnen het huishouden.[2] Verweerder heeft deze kosten derhalve terecht geweigerd als specifieke zorgkosten.
(…)
[2] Hoge Raad 7 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3237.”