Gerechtshof Den Haag, 22-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2028, BK-23/780
Gerechtshof Den Haag, 22-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2028, BK-23/780
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2024
- Datum publicatie
- 21 november 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- BK-23/780
- Relevante informatie
- Art. 8:75 Awb, Art. 1 BPB
Inhoudsindicatie
Artikel 8:75 Awb en artikel 1 Bpb. Geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/780
in het geding tussen:
(gemachtigde: […] )
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 juni 2023, nummer SGR 22/1879.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag watersysteemheffing eigenaren opgelegd (de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar met instandhouding van de aanslag;
- -
-
wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af;
- -
-
draagt de Staat op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk, gedagtekend 29 juli 2024, ingediend.
Belanghebbende heeft een stuk met dagtekening 25 juli 2024, ingekomen bij het Hof op 5 augustus 2024, ingediend en daarbij verzocht om beperkte kennisneming ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek betreft een lijst met namen van de cliënten van zijn gemachtigde. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting toestemming verleend voor beperkte kennisneming van dat stuk.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 juli 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
2. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats 1] .
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. In geschil is de hoogte van de aanslag. Niet in geschil is dat de WOZ-beschikking nog niet onherroepelijk vaststaat.
5. Artikel 131 Waterschapswet luidt als volgt:
6. Uit artikel 131 Waterschapswet volgt dat verweerder pas uitspraak op bezwaar kan doen op het bezwaar van eiser zodra de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat. Tussen partijen staat vast deze nog altijd niet onherroepelijk vaststaat, in verband met de nog lopende beroepsprocedure bij het Gerechtshof Den Haag. Verweerder heeft slechts uitspraak op bezwaar gedaan naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 19 januari 2023.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande geen uitspraak op bezwaar had mogen doen op grond van artikel 131 Waterschapswet, waardoor de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Dit volgt tevens uit het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010[2] waarin de Hoge Raad als volgt oordeelde in onderdeel 3.1.3:
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 juni 2022[3] alsook naar die van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op dezelfde gemachtigde.[4]
(…)
Griffierecht
11. Gelet op de onder 3 vermelde uitspraak van de rechtbank, ziet zij in deze procedure – nu sprake is van een gegrond beroep – grond de staat te veroordelen in het griffierecht.
(…)