Gerechtshof Den Haag, 06-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2085, BK-23/933
Gerechtshof Den Haag, 06-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2085, BK-23/933
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 november 2024
- Datum publicatie
- 21 november 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:12697, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-23/933
- Relevante informatie
- Art. 2 Kw Inv. Rb, Art. 2 BPB
Inhoudsindicatie
Artikel 2 Kostenwet invordering rijksbelastingen en artikel 2, lid 3 Bpb. Is er sprake van bijzondere omstandigheden?
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/933
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 augustus 2023, kenmerk SGR 22/2939.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag (de gemeente) opgelegd ten bedrage van € 68,50, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 66,50 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
Omdat belanghebbende de naheffingsaanslag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, heeft de Invorderingsambtenaar hem schriftelijk aangemaand alsnog uiterlijk 26 maart 2022 te betalen. Voor het verzenden van de aanmaning is aan belanghebbende op de voet van artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) bij beschikking een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht (de beschikking aanmaningskosten).
De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten afgewezen en de in rekening gebrachte aanmaningskosten gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 september 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Aan belanghebbende is met dagtekening 14 februari 2022 en biljetnummer […] de naheffingsaanslag opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt als uiterste betaaldatum 3 maart 2022.
Omdat belanghebbende de naheffingsaanslag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, heeft de Invorderingsambtenaar hem met dagtekening 12 maart 2022 schriftelijk aangemaand alsnog op uiterlijk 26 maart 2022 te betalen en daarbij de beschikking aanmaningskosten gegeven.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking aanmaningskosten.
De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2022 het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten afgewezen en de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte aanmaningskosten gehandhaafd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
“2. Tijdens de zitting heeft verweerder verklaard dat de aanmaningskosten feitelijk al
zijn komen te vervallen, maar dat eiser daarover niet is bericht. Daarmee erkent verweerder
dat de aanmaningskosten vernietigd moeten worden.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard. De overige gronden
behoeven daarom geen behandeling.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten
bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 150.
De rechtbank heeft daartoe de volgende bijzondere omstandigheden in aanmerking
genomen. Het bezwaar- en beroepschrift bevatten slechts algemene standaardteksten die ook
in andere zaken die op deze zitting zijn behandeld zijn aangevoerd, het beroepschrift is in
hoofdzaak gebaseerd op de onjuiste stelling dat de naheffingsaanslag niet zou zijn
ontvangen en het betreft een zeer gering belang van € 8. Gezien die omstandigheden acht de
rechtbank een hogere vergoeding niet in verhouding tot de door de gemachtigde geleverde
inspanningen en het daarmee te dienen zeer geringe belang.”