Gerechtshof Den Haag, 11-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2319, BK-24/378
Gerechtshof Den Haag, 11-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2319, BK-24/378
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 11 december 2024
- Datum publicatie
- 19 december 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- BK-24/378
- Relevante informatie
- Art. 4:17 Awb, Art. 6:20 Awb
Inhoudsindicatie
Verzoek terugwijzing naar rechtbank afgewezen. Hoorrecht niet geschonden. Geen recht op dwangsom
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/378
in het geding tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 maart 2024, nummer SGR 23/3329.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.819 (de aanslag).
De Inspecteur heeft het ingediende bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“- verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 30 oktober 2024. Ter zitting is het hoger beroep in de zaak van de echtgenoot [A] met nummer BK-24/377 gelijktijdig met de onderhavige zaak behandeld. Partijen zijn verschenen. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd, wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaak, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag de door belanghebbende in de aangifte vermelde negatieve winst uit onderneming en de in aftrek gebrachte giften niet geaccepteerd. Na ontvangst op 24 januari 2023 van het daartegen gerichte bezwaarschrift heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat de termijn om te beslissen op het bezwaar met zes weken wordt verdaagd.
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief, door hem op 25 april 2023 ontvangen, in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Belanghebbende heeft op 14 mei 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 mei 2023 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
Bij beschikking van 16 juni 2023 heeft de Inspecteur een dwangsom aan belanghebbende toegekend van € 427.
Op 25 juli 2023 heeft de Inspecteur een bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking van belanghebbende ontvangen.
Voor de Rechtbank was in geschil of de dwangsom op het juiste bedrag is vastgesteld en of het hoorrecht is geschonden.
Belanghebbende is door de Rechtbank bij bericht van 2 februari 2024 uitgenodigd voor de zitting van 29 februari 2024. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 7 februari 2024 verzocht om uitstel van die zitting, omdat, naar hij heeft gesteld, een andere gerechtelijke instantie hem ook heeft uitgenodigd.
Bij brief van 16 februari 2024 heeft de Rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld dat het uitstelverzoek slechts in behandeling wordt genomen na ontvangst van schriftelijk bewijs van de reden van verhindering, alsmede dat het uitstelverzoek wordt afgewezen indien er voor 22 februari 2024 geen schriftelijk bewijs wordt aangeleverd.
Nadat de Rechtbank heeft geconstateerd dat op 22 februari 2024, noch kort nadien, schriftelijk bewijs was ontvangen, is op 27 februari 2024 het verzoek om uitstel afgewezen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“1. De gemachtigde heeft bij brief van 7 februari 2024 verzocht om uitstel van de zitting. De brief is geadresseerd aan gerechtshof Den Haag, waarbij met de hand “+ rechtbank” is bijgeschreven. De brief is door het gerechtshof ontvangen op 8 februari 2024 en doorgestuurd aan de rechtbank, waar de brief is ontvangen op 12 februari 2024. Als reden voor zijn verzoek geeft eiser aan dat een andere gerechtelijke instantie elders in het land hem ook al heeft uitgenodigd. Bij brief van 16 februari 2024 heeft de rechtbank aan de gemachtigde meegedeeld dat zij het uitstelverzoek pas in behandeling kan nemen na ontvangst van schriftelijk bewijs van de reden van verhindering. Voorts wordt in de brief vermeld dat indien op 22 februari 2024 geen schriftelijk bewijs is ontvangen, het uitstelverzoek zal worden afgewezen. De rechtbank heeft geconstateerd dat op 22 februari 2024 en ook daarna geen schriftelijk bewijs is overgelegd van de reden van verhindering. De rechtbank heeft daarom bij brief van 27 februari 2024 het verzoek om uitstel afgewezen.
(…)
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder inmiddels op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Eiseres heeft daarom niet langer belang bij het beroep wegens niet tijdig beslissen. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
10. Nu verweerder op 26 mei 2023 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres wordt op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb het beroep geacht mede te zijn gericht tegen deze uitspraak op bezwaar.
11. Eiseres heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de aanslag. Ook overigens is niet gebleken dat de aanslag naar een onjuist bedrag is vastgesteld.
12. Eiseres stelt dat sprake is van een schending van het hoorrecht. De rechtbank volgt haar daarin niet. Verweerder heeft in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar van 23 maart 2023 gewezen op de mogelijkheid om het bezwaar mondeling toe te lichten. Verweerder verzoekt de gemachtigde om, indien hij een hoorgesprek wenst, daarvoor telefonisch een afspraak te maken. Bij brief van 30 maart 2023 heeft de gemachtigde aan verweerder meegedeeld dat eiseres van haar hoorrecht gebruik wenst te maken. Hij geeft verder aan dat het in de brief van 23 maart 2023 vermelde telefoonnummer van verweerder buiten gebruik is. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 11 april 2023 twee data en tijdstippen voor het hoorgesprek voorgesteld en daarbij zijn mobiele nummer en e-mailadres gegeven en gemachtigde verzocht om per e-mail of telefonisch de afspraak te bevestigen. Gemachtigde reageert vervolgens per brief met het verzoek om een telefoonnummer te delen waarop hij verweerder op 1 mei 2023 om 16:00 kan bellen zodat het hoorgesprek kan plaatsvinden. Dit is een andere datum en tijdstip dan verweerder heeft voorgesteld. Verweerder heeft bij brief van 12 mei 2023 nogmaals twee data en tijdstippen voorgesteld voor het houden van een hoorgesprek. Nadat was gebleken dat er iets was misgegaan met de verzending van die brief heeft verweerder per aangetekende brief van 17 mei 2023 wederom twee data en tijdstippen voorgesteld voor het houden van een hoorgesprek. Uit informatie van PostNL blijkt dat deze brief op 19 mei 2023 aan gemachtigde is uitgereikt. Gemachtigde heeft hier niet op gereageerd, waarna verweerder met dagtekening 26 mei 2023 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres, althans haar gemachtigde, aldus voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dat de gemachtigde niet, dan wel zeer moeilijk bereikbaar is voor het vaststellen van een datum voor het hoorgesprek is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. De gemachtigde heeft immers geen telefoonnummer opgegeven waarop hij bereikbaar is, waardoor verweerder enkel per brief met gemachtigde kan communiceren, terwijl gemachtigde weet dat de postbezorging aan zijn adres te wensen overlaat. Dat gemachtigde verweerder ook niet telefonisch heeft kunnen bereiken, acht de rechtbank niet aannemelijk. Gemachtigde heeft dienaangaande gesteld dat hij verweerder meerdere keren heeft gebeld maar hem niet kan bereiken op het 088-nummer omdat hij zonder nummerherkenning belt. Wat er ook van die stelling zij, gemachtigde had verweerder ook op zijn mobiele nummer kunnen bellen, maar heeft dit om hem moverende redenen niet gedaan. Dat verweerder dat hoorgesprek op korte termijn wenste te houden, is begrijpelijk gelet op de eerdere ingebrekestelling. Van gemachtigde mag zeker onder die omstandigheid worden verwacht dat hij op korte termijn beschikbaar is voor het houden van het door hem gewenste hoorgesprek.
13. Indien eiseres voorts bedoelt te stellen dat verweerder haar, dan wel haar gemachtigde had moeten horen alvorens de dwangsombeschikking vast te stellen, dan faalt ook die stelling. Verweerder is geenszins gehouden om een belanghebbende te horen voordat hij een dwangsombeschikking vaststelt.
14. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van minimaal € 500 per dag. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
15. Vaststaat dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiseres en dat hij daarom een dwangsom heeft verbeurd. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 25 april 2023 ontvangen. Verweerder heeft vervolgens twee weken tijd om alsnog uitspraak op bezwaar te doen. Pas na ommekomst van die termijn verbeurt hij een dwangsom. Vaststaat dat verweerder op 26 mei 2023 alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Aldus verbeurt hij een dwangsom over 17 dagen (10 mei 2023 tot en met 26 mei 2023). Ingevolge artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt de dwangsom dan 14 dagen x € 23 + 3 dagen x € 35 = € 427. Dit bedrag is ook aan eiseres toegekend. Eiseres heeft derhalve geen recht op een hogere dwangsom. Voor het toekennen van een dwangsom van € 500 per dag, zoals eiseres bepleit, bestaat bovendien geen wettelijke grondslag. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”