Gerechtshof Den Haag, 12-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2338, BK-23/919
Gerechtshof Den Haag, 12-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2338, BK-23/919
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 december 2024
- Datum publicatie
- 13 januari 2025
- Annotator
- Zaaknummer
- BK-23/919
- Relevante informatie
- Art. 234 Gemw, Art. 225 Gemw
Inhoudsindicatie
Art. 234, lid 5, Gemeentewet. Art. 2 en art. 3 Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. Naheffingsaanslag parkeerbelastingen 2021. Heffingsambtenaar maakt raming kosten inzichtelijk. Auto stond geparkeerd in parkeervak. Naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/919
in het geding tussen:
(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 23 augustus 2023, nummer ROT 22/2901.
Procesverloop
Aan belanghebbende is op 27 oktober 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 67,70, bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is € 136 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft op 11 juli 2024 verweer gevoerd in een nader stuk.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 24 september 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Op 27 oktober 2021 heeft een parkeercontroleur om 17.58 uur geconstateerd dat de auto van belanghebbende (kenteken [kenteken] ) stond geparkeerd op de locatie [straat] te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens de controle is geconstateerd dat de auto stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
De Heffingsambtenaar heeft met het document “Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2021” de volgende onderbouwing van de kosten van de naheffingsaanslag overgelegd, waarin, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende is opgenomen:
“Werkelijke kosten bestaan uit: 15.000 uren handhaving per jaar
0,86 invorderbare naheffing per uur
8.600 naheffingen per jaar
€ 443.925,00 |
kosten handhaving per jaar |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 14 393,00 |
handterminals |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 45.115,25 |
kosten invorderen |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 23.460,00 |
bezwaren |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 2.937,06 |
beroepszaken |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 5.097,00 |
huisvesting parkeercontroleurs |
(bron: afdeling Middelen) |
€ 21.323,06 |
management/administratie |
(bron: begroting P1 2020) |
€ 61.242,21 |
personeelskosten gemeente personeel |
(bron: afdeling Middelen) |
€ 617.492,67 |
||
€ 71,80 |
kosten per naheffing |
|
(…) |
||
tarief naheffingsaanslag 2021: € 65,30 |
||
Totaal |
||
€ 617.492,67 |
||
€ 71,80 |
kosten per naheffing |
(…)”
De Heffingsambtenaar heeft een overzicht overgelegd van het aantal uren dat in de jaren 2017 tot en met 2021 is besteed aan parkeercontroles en andere vormen van toezicht en handhaving en heeft op basis daarvan de gemiddelden berekend over de jaren 2017 tot en met 2020:
Parkeercontrole (aantal uren) |
Toezicht en handhaving (aantal uren) |
|
2017 |
10.453,00 |
4.850,50 |
2018 |
10.595,00 |
4.316,30 |
2019 |
10.416,80 |
4.265,50 |
2020 |
9.576,00 |
5.704,30 |
2021 |
9.071,80 |
4.943,30 |
Gemiddelde |
10.023,00 |
4.816,00 |
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2017-2020) |
10.260,20 |
4.784,15 |
Het onder 2.2.2 bedoelde overzicht bevat ook een overzicht van het aantal invorderbare naheffingsaanslagen van 2017 tot en met 2021, waarvan het gemiddelde over 2017 tot en met 2020 door de Heffingsambtenaar als volgt is berekend:
Totaal naheffingsaanslagen |
Invorderbare naheffingsaanslagen |
|
2017 |
10.805 |
8.745 |
2018 |
9.372 |
7.505 |
2019 |
9.517 |
7.150 |
2020 |
10.859 |
8.248 |
2021 |
10.350 |
9.141 |
Gemiddelde |
10.181 |
8.158 |
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2017-2020) |
10.138 |
7.912 |
Onder invorderbaar wordt verstaan het aantal naheffingsaanslagen minus seponeringen, Poolse naheffingen en naheffingen overige landen.
De invorderbare naheffingsaanslagen per uur parkeercontrole zijn door de Heffingsambtenaar als volgt weergegeven:
Invorderbare nha per uur parkeercontrole |
|
2017 |
0,84 |
2018 |
0,71 |
2019 |
0,91 |
2020 |
0,86 |
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2017-2020) |
0,83 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“Kosten naheffing
2. Eiser stelt dat de kosten van de naheffing te hoog zijn vastgesteld. Volgens eiser blijkt uit het overzicht ‘Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2021’ dat de berekening van de kosten onjuist is omdat het aantal naheffingen per jaar onjuist is aangegeven. Eiser stelt dat wanneer 15.000 uren handhaving wordt vermenigvuldigd met 0,86 invorderbare naheffing per uur, dit uitkomt op 12.900 naheffingen per jaar. In het overzicht worden 8.600 naheffingen per jaar genoemd.
Als eiser de stelling inneemt dat de raming niet juist is, moet verweerder de raming inzichtelijk maken. Dat kan op basis van de begroting, maar ook op basis van andere gegevens. Vervolgens is eiser aan zet. Als hij in twijfel trekt dat de door verweerder verstrekte gegevens onjuist zijn, dient hij dat naar voren te brengen. Deze twijfel dient eiser wel te motiveren. Als hij een of meer posten gemotiveerd betwist, is het vervolgens aan verweerder om nadere gegevens te verstrekken om de twijfel, zoveel als hij kan, weg te nemen.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het gaat om 10.000 uren handhaving in plaats van 15.000 uren handhaving. Als 10.000 uren handhaving wordt vermenigvuldigd met 0,86 invorderbare naheffing per uur, leidt dit wel tot 8.600 naheffingen per jaar. Verweerder heeft toegelicht dat de overige 5.000 uren geen betrekking hebben op handhaving. Na deze toelichting van verweerder heeft eiser geen inhoudelijke argumentatie gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
3. Eiser stelt dat geen sprake was van parkeren in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet, omdat eiser met zijn auto niet binnen een parkeervak geparkeerd stond. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn auto op het trottoir geparkeerd stond. Ook voert eiser aan dat zijn auto binnen vijf meter van de kruising stond geparkeerd waardoor dit in strijd is met een wettelijk verbod. Volgens eiser is geen sprake van parkeren in de zin van de Gemeentewet nu niet binnen een parkeervak was geparkeerd en de auto van eiser binnen vijf meter van de kruising stond.
Volgens verweerder is parkeerbelasting verschuldigd wanneer de auto zo geparkeerd staat dat het zich weliswaar gedeeltelijk bevindt op de plaats waar dat is verboden, maar voor het overige geparkeerd staat op een voor betaald parkeren aangewezen parkeerplaats. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:156). Verweerder heeft toegelicht dat hiervan sprake was nu de auto van eiser voor een gedeelte geparkeerd stond op een betaald parkeren parkeerplaats.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van parkeren in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de auto van eiser in een parkeervak geparkeerd stond. Er zijn geen andere omstandigheden geconstateerd waaruit blijkt dat de locatie waar eiser geparkeerd stond, niet als parkeervak kon worden aangemerkt, zo is er bijvoorbeeld geen wit kruis aangebracht op de plek waar de auto van eiser geparkeerd stond, heeft de locatie de vorm van een parkeervak en blijkt verder ook niet dat een en ander met een uitsluitend ander doel is aangelegd dan om er te parkeren.
4. Het beroep is ongegrond.”