Gerechtshof Den Haag, 28-02-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:308, BK-23/296 en BK-23/297
Gerechtshof Den Haag, 28-02-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:308, BK-23/296 en BK-23/297
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 februari 2024
- Datum publicatie
- 25 maart 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:1547, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-23/296 en BK-23/297
Inhoudsindicatie
Aftrek specifieke zorgkosten, belanghebbende voldoet niet aan bewijslast. Opname in FSV geen aanleiding tot vernietiging aanslag of toekenning schadevergoeding. Geen recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Geen recht op hogere dwangsom.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/296 en BK-23/297
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 februari 2023, nummers SGR 22/390 en SGR 22/2400.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.185 (de aanslag IB/PVV 2019).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2019.
Belanghebbende heeft de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2019 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.276.
De Inspecteur heeft het verzoek om toekenning van een dwangsom bij beschikking afgewezen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzende dwangsombeschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en aan belanghebbende een dwangsom van € 46 toegekend.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2019 en de afwijzende dwangsombeschikking. Ter zake van de beroepen is een griffierecht geheven van € 100 (2 x € 50).
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 136.
Belanghebbende heeft op de dag van de zitting om 00:47 uur uitstel van de mondelinge behandeling ter zitting aangevraagd, welk verzoek om uitstel is afgewezen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 17 januari 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende en de Inspecteur hebben een pleitnota overgelegd. Ter zitting is tevens behandeld de zaak van [A] met nummers BK-23/639 tot en met BK-23/643. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1988. Op [huwelijksdatum] 2019 is belanghebbende gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote).
Belanghebbende staat gedurende geheel 2019 ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] .
De echtgenote staat vanaf 1 april 2019 ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Belanghebbende en de echtgenote voeren vanaf 1 augustus 2019 een gezamenlijke huishouding.
Belanghebbende en de echtgenote hebben ervoor gekozen om niet gedurende het gehele jaar 2019 als fiscaal partner aangemerkt te worden.
Aan belanghebbende is met ingang van 20 augustus 2018 een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend voor het inkopen van zorg.
Belanghebbende heeft in 2019 een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] ter beschikking (de auto). Van de auto zijn op basis van de gegevens van de Nationale Autopas de volgende kilometerstanden bekend:
Datum |
Kilometerstand |
27 maart 2018 |
179.926 |
22 maart 2019 |
206.725 |
3 maart 2020 |
229.597 |
Belanghebbende heeft op 30 maart 2020 de aangifte IB/PVV 2019 ingediend.
Bij brief met dagtekening 30 juni 2020 informeert de Inspecteur belanghebbende dat zijn aangifte handmatig beoordeeld zal worden.
Naar aanleiding van een informatieverzoek van de Inspecteur over de aangifte IB/PVV 2019 van de echtgenote verstrekt belanghebbende informatie over zowel zijn aangifte IB/PVV 2019 als die van zijn echtgenote.
Naar aanleiding van de correspondentie met de Inspecteur over zijn aangifte IB/PVV 2019 dient belanghebbende op 24 januari 2021 een nieuwe aangifte IB/PVV 2019 in. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 9.285 en is als volgt opgebouwd:
Inkomen uit pensioen, lijfrente of andere uitkeringen |
€ 22.185 |
|
Persoonsgebonden aftrek |
-/- € 12.900 |
|
Verzamelinkomen |
€ 9.285 |
De persoonsgebonden aftrek betreft een aftrek specifieke zorgkosten en is als volgt opgebouwd:
Kosten medicijnen |
€ 578 |
|
Uitgaven voor hulpmiddelen |
€ 754 |
|
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit |
€ 10.962 |
|
Dieetkosten |
€ 900 |
|
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed |
€ 750 |
|
Genees- en heelkundige hulp |
€ 255 |
|
Reiskosten ziekenbezoek |
€ 190 |
|
Sub-totaal |
€ 14.389 |
|
Inkomensafhankelijke drempel |
-/- € 1.489 |
|
Aftrekbaar bedrag |
€ 12.900 |
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2019 is de Inspecteur afgeweken van de aangifte die is ingediend op 24 januari 2021 door – na toepassing van de inkomensafhankelijke drempel – geen aftrek specifieke zorgkosten toe te staan.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2019 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2019 gemaakte bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoetgekomen aan belanghebbende en is het verzamelinkomen als volgt bepaald:
Inkomen uit pensioen, lijfrente of andere uitkeringen |
€ 22.185 |
|
Persoonsgebonden aftrek |
-/- € 5.909 |
|
Verzamelinkomen |
€ 16.276 |
De aftrek specifieke zorgkosten is in de uitspraak op bezwaar als volgt bepaald:
Aangifte |
Correctie |
Uitspraak op bezwaar |
|
Voorgeschreven medicijnen |
€ 578 |
-/-€ 320 |
€ 258 |
Uitgaven voor hulpmiddelen |
€ 754 |
-/-€ 754 |
€ 0 |
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit |
€ 10.962 |
-/-€ 8.049 |
€ 2.913 |
Dieetkosten |
€ 900 |
€ 900 |
|
Extra uitgaven kleding en beddengoed |
€ 750 |
-/-€ 450 |
€ 300 |
Genees- en heelkundige hulp |
€ 255 |
-/-€ 100 |
€ 155 |
Reiskosten ziekenbezoek |
€ 190 |
-/-€ 190 |
€ 0 |
Verhoging specifieke zorgkosten |
€ 1.749 |
||
Subtotaal |
€ 6.275 |
||
Inkomensafhankelijke drempel |
-/- € 366 |
||
Aftrekbaar bedrag |
€ 5.909 |
Op 17 november 2021 stelt belanghebbende de Inspecteur per e-mail in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2019. Op 22 november 2021 volgt de schriftelijke ingebrekestelling per post. De Inspecteur doet op 3 december 2021 uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019.
Belanghebbende was opgenomen in de Fraude Signaleringsvoorziening (FSV).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Specifieke zorgkosten
17. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is vereist dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten op eiseres hebben gedrukt. Alleen de uitgaven die limitatief zijn opgesomd in artikel 6.17 Wet IB 2001 kunnen in aftrek worden genomen, mits is voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden. Op eiseres rust, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast aannemelijk te maken dat recht bestaat op de door haar in aftrek gebrachte bedragen.
18. De rechtbank overweegt dat eiser gelijk heeft met zijn standpunt dat ‘aantonen’ een zwaardere bewijslast met zich brengt dan ‘aannemelijk maken’. Dit betekent evenwel niet dat slechts het betwisten van hetgeen door verweerder niet in aftrek is toegelaten, afdoende is - hoe sterk eisers overtuiging ter zake ook is. Met de enkele stellingen van eiser dat de zorgkosten te laag zijn vastgesteld, heeft eiser echter de door hem hogere bepleite zorgkosten niet aannemelijk gemaakt. Hiervoor is namelijk vereist dat eiser zijn stellingen ook onderbouwt met daartoe strekkende stukken. Nu eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit de hogere ziektekosten blijken, ziet de rechtbank geen aanleiding een hoger bedrag aan ziektekosten in aanmerking te nemen. Met betrekking tot de gemaakte autokosten, waar eiser ter zitting uitgebreid op is ingegaan, overweegt de rechtbank nog dat hoewel eiser bepleit dat zijn brandstofkosten hoger lagen dan door verweerder in aftrek zijn toegestaan, eiser hiervan geen bescheiden, maar ook geen berekening heeft overgelegd. Verweerder heeft door overlegging van een berekening, eisers stellingen bovendien geloofwaardig weersproken. Eiser heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat er rekening dient te worden gehouden met een hogere aftrek aan specifieke zorgkosten. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2019 naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog vastgesteld.
FSV, project 1043 en aki
19. Eiser stelt dat hij door opname van zijn persoonsgegevens in FSV, project 1043 en aki ten onrechte is bestempeld als fraudeur en hierdoor is benadeeld. Bij brief van 16 september 2021 heeft verweerder reeds gereageerd op het inzageverzoek persoonsgegevens in de FSV van eiser. Verweerder heeft ter zitting (nogmaals) verklaard dat eiser niet in FSV is opgenomen omdat hij als fraudeur werd gezien, maar omdat de hoge bedragen die eiser als specifieke zorgkosten in aftrek nam noopten tot verscherpt toezicht ter voorkoming van fraude. Ook heeft verweerder ter zitting verklaard dat de uitworpreden van de aangifte is het gedurende een aantal jaren achter elkaar opvoeren van hoge posten aan specifieke zorgkosten is. Daarbij heeft verweerder er onweersproken op gewezen dat FSV 27 februari 2020 buiten werking is gesteld en de aangifte IB/PVV 2020 op 30 maart 2020 is gedaan. Bij de onderhavige aangifte en aanslag heeft FSV dan ook geen rol meer gespeeld. Voor de rechtbank bestaat geen aanleiding te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 door verweerder niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht.
20. Overigens staat het verweerder vrij om ieder jaar opnieuw vragen te stellen aan eiser in het kader van de aanslagregeling. Zoals verweerder ter zitting ook heeft verklaard worden de vragen gesteld om zo tot een juiste vaststelling van de aanslag te komen. Daarbij kan het stellen van vragen ook in het voordeel van een belanghebbende werken, zoals bij eiser is gebeurd. Op advies van verweerder heeft eiser immers niet langer verzocht hem en zijn echtgenote voor het gehele jaar als fiscaal partner aan te merken, resulterende in een fiscaal voordeel voor eiser.
Dwangsom
21. In artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke is. Op grond van het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
22. Eiser heeft verweerder op 22 november 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft vervolgens op 3 december 2021 de uitspraak op bezwaar betrekking hebbende op de aanslag IB/PVV 2019 aan eiser doen toekomen. In de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de dwangsom, gedagtekend 24 februari 2022, heeft verweerder aan eiser uit coulance een dwangsom van € 46 toegekend. Eiser heeft aangevoerd recht te hebben op een hogere dwangsom van € 438. Eiser komt tot dit bedrag omdat hij ook tegen andere aanslagen, van hem onderscheidenlijk zijn echtgenote, is opgekomen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling, nu slechts de procedure inzake de aanslag IB/PVV 2019 thans aan de orde is. Met betrekking tot de afhandeling van die aanslag, is de rechtbank van oordeel dat de dwangsom door verweerder niet te laag is vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek om een hogere dwangsom daarom ook af.
Vergoeding van de immateriële schade
23. Eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding in verband met de duur van de behandeling van het geschil. De rechtbank zal derhalve beoordelen in hoeverre de redelijke termijn is overschreden. Hiervoor moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.[1] Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd.
24. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is door verweerder ontvangen op 21 juni 2021. Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2023, zodat tussen het indienen van het bezwaarschrift en deze uitspraak een periode is verstreken van één jaar, zeven maanden, één week en vijf dagen. Hiermee is dus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een vergoeding van de immateriële schade daarom af.
25. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] ECLI:NL:HR:2005:AO9006.”