Home

Gerechtshof Den Haag, 14-02-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:407, BK-23/478

Gerechtshof Den Haag, 14-02-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:407, BK-23/478

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
14 februari 2024
Datum publicatie
22 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:407
Zaaknummer
BK-23/478
Relevante informatie
Art. 7:15 Awb, Art. 7:3 Awb, Art. 7:12 Awb

Inhoudsindicatie

Vergoeding bezwaarkosten. Art. 7:15 lid 2 Awb. Immateriëleschadevergoeding. Overige formele klachten. Parkeerbelasting betaald voor de verkeerde parkeerzone. Is de naheffingsaanslag parkeerbelasting bij uitspraak op bezwaar vernietigd wegens aan de Heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid of uit coulance? Geen recht op vergoeding van immateriële schade omdat de spanning en frustratie zijn geëindigd met de uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummer BK-23/478

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: V.A.L. van Oostrum)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 23 maart 2023, nummer ROT 21/1908.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 28 januari 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rotterdam (de gemeente) opgelegd ten bedrage van € 69,50, bestaande uit € 4,20 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 16 januari 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Op 17 januari 2021 om 17:12 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] stil op een parkeerplaats aan de [straat 1] te [woonplaats] . Deze locatie is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd. Tijdens een controle met de scanauto op het genoemde tijdstip is geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan.

2.2.

Naar aanleiding van de onder 2.1 vermelde constatering heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.

2.3

Belanghebbende heeft na de zitting van 1 februari 2023 bij de Rechtbank, bij brief van 2 februari 2023, de Rechtbank verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft dit verzoek niet in behandeling genomen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“3.1. In geschil is of verweerder terecht geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend omdat er geen sprake was van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

3.2.

Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

4.1.

Eiseres stelt tussen 16:29 en 20:57 parkeerbelasting te hebben voldaan voor [zone 1] . Verweerder voert aan dat de naheffingsaanslag rechtmatig is opgelegd, nu de [straat 1] in een andere parkeerzone valt, namelijk [zone 2] . Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat niet voor de juiste parkeerzone is betaald. Dat er voor een verkeerde parkeerzone parkeerbelasting is voldaan is volgens eiseres echter niet aan haar te wijten, omdat de [straat 1] ongemerkt overloopt in de [straat 2] , die in een andere parkeerzone ligt. Hierdoor was de situatie onduidelijk. Daarnaast had verweerder moeten weten dat er wel parkeerbelasting was voldaan.

4.2.

De rechtbank is van oordeel dat het betalen van parkeerbelasting voor een verkeerde parkeerzone voor rekening en risico komt van eiseres. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om voor de juiste parkeerzone parkeerbelasting te voldoen. Daargelaten of een onduidelijk situatie rondom de straatnaam verwarring heeft doen ontstaan maakt die situatie dat dan niet anders. Omdat de auto van eiseres aangemeld stond voor de verkeerde parkeerzone, had verweerder ook niet hoeven weten dat er al parkeerbelasting was voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag daarom niet vernietigd wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Hieruit volgt dat verweerder in het bestreden besluit terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Ook de ter zitting aangevoerde stelling van eiseres dat uit de vernietiging van de naheffingsaanslag in het bestreden besluit de onrechtmatigheid daarvan voortvloeit maakt dit niet anders. Omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, bestaat er geen recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar.

Hoorplicht

5.1.

Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet is gehoord, terwijl er wel was gevraagd om een hoorzitting. Dat de naheffingsaanslag wordt vernietigd maakt niet dat van het horen moet worden afgezien. Er doet zich geen situatie voor als in van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5.2.

Op grond van artikel 7:3, onder e, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

5.3.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder in bezwaar volledig aan het bezwaar van eiseres is tegemoet gekomen door de naheffingsaanslag te vernietigen. Daarom kon verweerder afzien van het horen van eiseres. Daarbij had verweerder niet op een andere manier meer aan het bezwaar van eiseres tegemoet kunnen komen.

Motivering

6. De rechtbank ziet geen aanleiding om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit ten aanzien van de berekening van de naheffing aan te nemen. Verweerder voert aan dat abusievelijk de bedragen van het jaar 2020 zijn genoemd in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank gaat er vanuit dat het gaat om een kennelijke verschrijving. Dit maakt de uitkomst van het beroep daarom niet anders.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing