Home

Gerechtshof Den Haag, 12-04-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:616, 200.339.253/01

Gerechtshof Den Haag, 12-04-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:616, 200.339.253/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
12 april 2024
Datum publicatie
7 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:616
Zaaknummer
200.339.253/01
Relevante informatie
Art. 8:15 Awb, Art. 6 EVRM

Inhoudsindicatie

artikel 8:15 Awb; tweede wrakingsverzoek; het doen van aangifte bij de OvJ tegen de raadsheren levert geen (zwaarwegende) aanwijzing op van vooringenomenheid jegens verzoekster noch een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid; dat de hoofdzaak niet in het openbaar wordt behandeld is geen reden het wrakingsverzoek toe te wijzen; geen grond voor verwijzing naar een externe wrakingskamer

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer: 200.339.253/01

Nummer hoofdzaak: BK-22/1246

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 12 april 2024

inzake het (tweede) verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd nummer van:

[X] , wonende te [Z] , verzoekster

(gemachtigde: W. Lentink).

Het geding

1. De belastingprocedure waarin verzoekster het wrakingsverzoek heeft gedaan (de hoofdzaak) betreft een zaak van verzoekster tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (de Heffingsambtenaar). In die procedure heeft een besloten zitting plaatsgevonden voor de meervoudige belastingkamer van het hof op 13 december 2023. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat namens de Heffingsambtenaar is verschenen: […] . Zitting hadden mr. I. Reijngoud, voorzitter, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek.

2. Bij brieven van 17 januari 2023 en 29 november 2023 heeft verzoekster verzocht om de zitting van 13 december 2023 in het openbaar te laten plaatsvinden. Bij brief van 8 december 2023 heeft de meervoudige belastingkamer van het hof dit verzoek afgewezen.

De eerste wrakingsverzoeken

3. Verzoekster heeft op 13 december 2023 ter zitting schriftelijk een verzoek tot wraking van mr. I. Reijngoud, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek gedaan.

4. Bij schriftelijke reactie van 13 december 2023 hebben mr. I. Reijngoud,

mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek de wrakingskamer van het hof (de wrakingskamer) medegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.

5. Bij brief van 14 januari 2024, ingekomen bij het hof op 15 januari 2024, heeft verzoekster een verzoek tot wraking van mr. I. Reijngoud gedaan.

6. Bij brief van 16 januari 2024 heeft mr. I. Reijngoud op het onder 5 opgenomen wrakingsverzoek gereageerd. Bij de reactie is als bijlage de zittingsuitnodiging van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak gevoegd.

7. De wrakingskamer heeft de beide wrakingsverzoeken ter zitting van 17 januari 2024, op verzoek van verzoekster, openbaar behandeld.

Beslissing op de eerste wrakingsverzoeken

8. De wrakingskamer heeft op 2 februari 2024 de verzoeken tot wraking afgewezen. In de beslissing staat onder meer het volgende:

“16. Het (…) wrakingsverzoek houdt (…) in, dat de meervoudige belastingkamer van het hof in strijd met artikel 6 EVRM heeft gehandeld en daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Doordat het hof ter zitting niet heeft bevestigd dat conform internationale verdragen, zoals het EVRM, wordt gehandeld en geoordeeld, wordt verzoekster benadeeld met als gevolg dat zij geen eerlijk proces conform artikel 6 EVRM krijgt, aldus verzoekster. In de tweede plaatst steunt verzoeksters wrakingsverzoek op de grond dat de afwijzing van het verzoek om een openbare zitting eveneens in strijd is met het EVRM.

(…)

beslissing van de meervoudige belastingkamer van het hof om de mondelinge behandeling

van de hoofdzaak niet openbaar te laten plaatsvinden, een procedurele beslissing vormt.

Procedurele beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Het middel van

wraking kan niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de voor verzoekster onwelgevallige -

(procedurele) beslissingen van de rechter. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in

geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook

de motivering van een (procedurele) beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor

wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk,

gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is

uitsluitend anders indien de motivering van de (procedurele) beslissing in het licht van alle

omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door

de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk

van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september

2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Dat daarvan in deze zaak sprake is, is naar het oordeel van

de wrakingskamer niet gebleken.”

Het tweede wrakingsverzoek

9. Op 20 maart 2024 is het onderzoek ter zitting hervat. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat namens de Heffingsambtenaar is verschenen: […] . Zitting hadden mr. I. Reijngoud, voorzitter, mr. P.J.J. Vonk en mr. T.A. de Hek.

10. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting gevraagd of de zitting plaatsvindt in het openbaar. Hierop heeft de voorzitter te kennen gegeven dat de zitting niet openbaar is, omdat het onderzoek ter zitting wordt hervat in de stand waarin de zaak zich bevond ten tijde van het op 13 december 2023 ingediende wrakingsverzoek.

11. De gemachtigde van verzoekster heeft vervolgens meegedeeld dat de raadsheren Reijngoud en De Hek worden gewraakt omdat verzoekster en haar gemachtigde aangifte hebben gedaan tegen deze raadsheren (en tegen de raadsheren Visser, Van Dongen en Peters) bij de Officier van Justitie wegens overtreding van artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht. Namens verzoekster is de eerste pagina van de aangifte overgelegd, als “bewijs van afgifte van aangifte”, aldus de gemachtigde. Daarop staat een stempel van de centrale balie van het Paleis van Justitie Den Haag met als datum van ontvangst 20 maart 2024.

12. Bij brief van 3 april 2024 heeft de gemachtigde een aantal verzoeken bij de wrakingskamer ingediend.

13. De wrakingskamer doet dit tweede wrakingsverzoek af zonder mondelinge behandeling.

Het wrakingsverzoek

14. Verzoekster stelt dat de raadsheren Reijngoud en De Hek niet meer onafhankelijk kunnen oordelen, omdat deze raadsheren en verzoekster binnenkort tegenover elkaar staan in de rechtbank naar aanleiding van de hiervoor genoemde aangifte. De raadsheren hebben volgens verzoekster strafbare feiten begaan en kunnen op basis daarvan niet meer onpartijdig oordelen. Tijdens de mondelinge behandeling is desgevraagd toegelicht dat de aangifte is gedaan omdat aan verzoekster is onthouden: het recht op een openbare behandeling van de zaak door een onpartijdig gerecht, het recht op een oordeel over rechtsvragen en de vrijheid van meningsuiting. Volgens verzoekster is er sprake van een andere grond tot wraking dan zij heeft aangevoerd bij haar eerste verzoeken tot wraking, van 13 en 14 december 2023. Verzoekster verzoekt de wrakingskamer om het onderhavige verzoek pas in behandeling te nemen nadat de Officier van Justitie zich heeft uitgelaten over de aangifte.

Beoordeling van het verzoek tot wraking

Beslissing