Gerechtshof Den Haag, 01-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:715, BK-23/589 en BK-23/590
Gerechtshof Den Haag, 01-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:715, BK-23/589 en BK-23/590
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 mei 2024
- Datum publicatie
- 28 mei 2024
- Zaaknummer
- BK-23/589 en BK-23/590
- Relevante informatie
- Art. 12a Wet LB, Art. 27e AWR, Art. 47 AWR, Art. 49 AWR, Art. 52a AWR, Art. 67a AWR
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV en Zvw 2016. Artikel 12a, lid 1, Wet LB 1964; gebruikelijk loon. Omkering en verzwaring van de bewijslast. De Inspecteur heeft de correcties gebaseerd op een redelijke en niet willekeurige schatting. De verzuimboete is terecht opgelegd, maar wordt gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep is gegrond omdat de Inspecteur de aanslag IB/PVV, nadat hoger beroep is ingesteld, ambtshalve heeft verminderd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/589 en BK-23/590
in het geding tussen:
(gemachtigde: B. de Bruijn)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 mei 2023, nummers SGR 22/864 en SGR 22/865.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.013 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.022 (de aanslag IB/PVV). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 1.821 aan belastingrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 52.012 (de aanslag Zvw). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 138 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag Zvw ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 2.322. Tevens is de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak 22/865 ongegrond;
- verklaart het beroep in de zaak 22/864 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 januari 2022 voor zover deze ziet op de aanslag IB/PVV 2016;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot € 69.837;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het 20 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende was in 2016 gehuwd met [A] en zij woonden samen op het adres [adres] te [woonplaats] (de eigen woning).
Belanghebbende heeft twee zoons die zijn geboren op [geboortedatum] 1998 (de oudste zoon) en op [geboortedatum] 2004.
Belanghebbende dreef vanaf 1 augustus 2011 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [Eenmanszaak 1] ’ (de eenmanszaak). Belanghebbende heeft de onderneming op 1 maart 2016 verkocht aan een derde (de koper) voor een koopprijs van € 10.500. Belanghebbende en de koper zijn overeengekomen dat de koopprijs zal worden schuldig gebleven en dat deze lening in maandelijkse termijnen van € 500 zal worden afgelost.
De eenmanszaak is per 22 februari 2016 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Belanghebbende heeft op 3 maart 2016 tezamen met [B] en [C] een besloten vennootschap opgericht onder de naam [de B.V.] . Het aandelenkapitaal van [de B.V.] is verdeeld in 45 aandelen A, 45 aandelen B en 10 aandelen C.
[B] houdt alle aandelen A en is sinds de oprichting bestuurder A van [de B.V.] .
Belanghebbende houdt alle aandelen B en is sinds de oprichting tot 11 januari 2017 bestuurder B van [de B.V.] geweest.
[C] houdt alle aandelen C en is sinds de oprichting tot 15 april 2019 bestuurder C van [de B.V.] geweest.
Belanghebbende heeft voor de periode van 1 april 2016 tot en met 31 december 2016 van [de B.V.] een loon ontvangen van € 751 en [B] en [C] van respectievelijk € 4.126 en € 21.505.
Belanghebbende dreef vanaf 1 mei 2016 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [Eenmanszaak 2] ’. De fiscale winst in 2016 van [Eenmanszaak 2] bedroeg € 6.361.
Bij brief van 28 februari 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om aangifte IB/PVV en Zvw te doen voor het jaar 2016.
Bij brief van 8 juni 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende een herinnering gestuurd voor het indienen van de aangifte IB/PVV en Zvw en daarin een termijn gegeven tot uiterlijk 22 juni 2017.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte op uiterlijk 21 juli 2017.
Belanghebbende heeft op 7 mei 2018 de aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 751, bestaande uit een winst uit onderneming van € 6.361, een ondernemersaftrek van € 6.361 en een loon met omschrijving ‘ [de B.V.] ’ van € 751.
De Politie heeft op 4 maart 2019 belanghebbendes woning doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn betalingsbewijzen van contante en girale uitgaven aangetroffen.
De Politie heeft een Exceloverzicht opgesteld van de in 2.5.1 bedoelde uitgaven. Volgens dit overzicht bedragen de totale uitgaven in 2016 € 48.031,75 (het Exceloverzicht).
De Inspecteur heeft met toestemming van het Openbaar Ministerie voor fiscale doeleinden een kopie van de betalingsbewijzen en het Exceloverzicht van de Politie ontvangen.
Bij brief van 2 december 2019 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij, onder meer, zal afwijken van de ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. Verder heeft hij op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzocht om informatie. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Recentelijk heeft de politie te [woonplaats] , nadat daarvoor toestemming was verleend door het openbaar ministerie, mij een dossier ter beschikking gesteld voor fiscale doeleinden. Dit dossier bevat een groot aantal documenten die op 4 maart 2019 tijdens een doorzoeking in uw woning zijn aangetroffen. Deze documenten betreffen met name bonnen en andere betaalbewijzen waaruit voor de jaren 2016 en 2017 een zodanig uitgavenpatroon blijkt dat aannemelijk is dat u en uw echtgenoot in die jaren belastbare inkomsten hebben genoten waarvan geen aangifte is gedaan. Ter zake van die inkomsten heb ik correcties op uw aangiften 2016 en 2017 toegepast. Die heb ik verwerkt in definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Waz) 2016 en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2017.
Hieronder treft u een nadere motivering van deze aanslagen aan.
Overzicht van politie inzake uitgaven
In bijlage 1 bij deze brief is een door de politie opgemaakt Excel-overzicht bijgevoegd met daarin een overzicht per jaar van de contante uitgaven en uitgaven per creditcard waarvan bonnen en/of andere documenten zijn aangetroffen. Uit dat overzicht blijkt voor 2016 een bedrag aan benoemde uitgaven van € 48.031 (…).
Ik acht aannemelijk dat deze uitgaven zijn gedaan uit inkomsten die in de betreffende jaren door u en/of uw partner zijn genoten. Omdat op dit moment niet duidelijk is voor wiens rekening welke uitgave is gekomen en uit wiens inkomen de uitgaven zijn betaald, heb ik ter behoud van rechten de met de uitgaven samenhangende inkomenscorrectie bij u beiden in aanmerking genomen.
Huizen in Nederland, Spanje en Frankrijk
Uit de documentatie die ik van de politie heb ontvangen blijkt dat u heel 2016 en 2017 heeft beschikt over een woning in Spanje en een woning in Frankrijk.
Ik schat de uitgaven voor het aanhouden van de woning in Spanje op € 1.000 per
maand, dus € 12.000 per jaar.
Uit de beschikbare documentatie maak ik op dat u de woning in Frankrijk (deels) verhuurt. Ik neem vooralsnog aan dat het aanhouden van deze woning kostenneutraal geschiedt.
In het jaar 2016 is voor [de eigen woning] € 18.230 aan hypotheekrente betaald (…). Ik acht aannemelijk dat deze bedragen zijn betaald met belastbaar inkomen dat in de betreffende jaren is genoten, maar aangezien deze bedragen tevens aftrekbaar zijn, blijven inkomenscorrecties op dit punt achterwege.
Gebruikelijk loon
U bent van 3 maart 2016 tot en met 11 januari 2017 bestuurder van [ [de B.V.] ] geweest. Hiervoor dient fiscaal een gebruikelijk (fictief) loon in aanmerking te worden genomen. Dit gebruikelijk loon is voor 2016 wettelijk vastgesteld op € 44.000 op jaarbasis. Uw gebruikelijk loon over 2017 [2016, Hof] bedraagt 10/12 maal € 44.000 = € 36.667. U heeft een loon van [ [de B.V.] ] aangegeven van € 751, dus de correctie bedraagt € 35.915.
(…)
Vermogen box 3
U heeft in uw aangifte over 2014 de woning in Frankrijk aangegeven voor een waarde van € 300.000. Deze woning was in 2016 en 2017 nog in uw bezit. In de aangiften over 2016 en 2017 van u en uw echtgenoot had een verdeling van de waarde van uw bezittingen over u beiden gekozen kunnen worden. Nu de woning in Frankrijk in het geheel niet is aangegeven en die keuze dus niet is gemaakt, dient bij ieder van u de helft van de vermogensrendementsheffing in aanmerking te worden genomen.
De berekening is als volgt:
Inkomen box 3 2016:
Waarde woning in Frankrijk € 300.000
Heffingsvrij vermogen € 48.874
Voordeel uit sparen en beleggen € 251.126 x 4% x 50% € 5.022
(…)
Inkomensberekeninq 2016 (…)
De belastbare inkomens uit werk en woning over de jaren 2016 en 2017 en de verzamelinkomens over deze jaren bereken ik ten behoeve van de definitieve aanslag (…) 2016 (…) als volgt:
2016
Aangegeven inkomen uit werk en woning € 751
Uitgaven overzicht politie € 48.031
Woning Spanje € 12.000
Gebruikelijk loon [ [de B.V.] ] € 35.915
€ 96.697
Af: privé-onttrekkingen volgens aangifte € 4.684
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) € 92.013
(…)
Voordeel uit sparen en beleggen (box 3) € 5.022
Verzamelinkomen € 97.035
(…)
Bewijslast
Als u bezwaar aantekent, dan dient u erop bedacht te zijn dat u voor 2016 substantiële inkomensbestanddelen niet heeft aangegeven en dat de ingediende aangifte over dat jaar niet kwalificeert als de 'vereiste aangifte'. Daardoor wordt in een eventuele bezwaarprocedure de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat u dient te doen blijken (dat wil zeggen overtuigend aantonen) dat en in hoeverre de aanslag 2016 onjuist is.
Informatieverzoek
Teneinde uw fiscale positie over de jaren 2016 tot en met heden beter in kaart te krijgen, verzoek ik u de volgende informatie/documentatie te verstrekken.
- alle afschriften en andere documentatie over de periode 1 januari 2016 tot heden van alle bankrekeningen die u in deze periode in Nederland, Frankrijk, Spanje of enig ander land heeft aangehouden, waaronder begrepen afschriften van uw betalingen met creditcards.
- een overzicht van de huuropbrengsten van de woning in Frankrijk en de kosten van het aanhouden van deze woning, onderbouwd met bescheiden, over de periode 1 januari 2016 tot heden;
- huurovereenkomst/koopakte met betrekking tot de woning in Spanje, alsmede een specificatie van alle uitgaven die u in de periode 1 januari 2016 tot heden met betrekking tot deze woning heeft gedaan.
- een overzicht van eventuele inkomsten en uitgaven over de periode 1 januari 2016 tot heden die niet in het bij deze brief gevoegde overzicht van de politie zijn begrepen.
Tot slot heb ik nog een verzoek om informatie dat mogelijk mede relevant is voor het jaar 2015: volgens gegevens van de Kamer van Koophandel heeft u uw onderneming [de eenmanszaak] per 22 februari 2016 gestaakt. In uw aangifte over 2014 stond op de balans van [de eenmanszaak] per 31/12/2014 een post 'schulden aan kredietinstellingen' van € 140.245. Deze post vind ik in uw aangifte over 2015 niet terug. Kennelijk is deze schuld dus afgelost. Ik verzoek u mij alle relevante informatie te verstrekken ten aanzien van de staking/overdracht van de onderneming en in het bijzonder de afwikkeling van de betreffende schuld, waaronder begrepen de leningsovereenkomst en documentatie waaruit blijkt hoe en uit welke bron deze schuld is afgelost.”
Bij deze brief is het Exceloverzicht gevoegd.
Met dagtekening 5 december 2019 zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw aan belanghebbende opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is ter zake van de aanslag IB/PVV een verzuimboete van € 369 opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
Bij brief van 20 januari 2020 heeft de Inspecteur zijn in 2.6 vermelde informatieverzoek herhaald.
De Inspecteur heeft in de bezwaarfase met dagtekening 10 februari 2020 een informatiebeschikking genomen. Daarin staat onder meer het volgende:
“Niet voldoen aan informatieplicht (artikel 47 lid 1 en artikel 49 lid 1 AWR)
Bij de mededeling definitieve aanslagen IB/PW en Zvw 2016 d.d. 2 december 2019 heeft de heer [D] verzocht om documentatie en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing en om een eventueel bezwaar te kunnen beoordelen. Hij had u een termijn gegeven van 6 weken na dagtekening van voornoemde brief.
Omdat wij de gevraagde gegevens nog niet hadden ontvangen heb ik op 20 januari 2020 een rappelbrief aan uw adviseur de heer [adviseur] van […] verzonden, waarin ik heb verzocht om vóór 3 februari 2020 alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Tot op heden is niet aan deze informatieverzoeken voldaan.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
- Alle afschriften en andere documentatie over de periode 1 januari 2016 tot heden van alle bankrekeningen die u in deze periode in Nederland, Frankrijk, Spanje of enig ander land heeft aangehouden, waaronder begrepen afschriften van betalingen met creditcards.
- Een overzicht van de huuropbrengsten van de woning in Frankrijk en de kosten van het aanhouden van deze woning, onderbouwd met bescheiden, over de periode 1 januari 2016 tot heden.
- Huurovereenkomst/koopakte met betrekking tot de woning in Spanje, alsmede een specificatie van alle uitgaven die u in de periode 1 januari 2016 tot heden met betrekking tot deze woning heeft gedaan.
- Een overzicht van eventuele inkomsten en uitgaven over de periode 1 januari 2016 tot heden die niet in het politie overzicht zijn begrepen (Het betreffende politie overzicht hadden wij bij de brief van 2 december 2019 gevoegd).
- Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel heeft u uw onderneming [de eenmanszaak] per 22 februari 2016 gestaakt. In uw aangifte over 2014 stond op de balans van [de eenmanszaak] per 31/12/2014 een post 'schulden aan kredietinstellingen' van € 140.245. Deze post vind ik in uw aangifte over 2015 niet terug. Kennelijk is deze schuld dus afgelost. Ik verzoek u mijn alle relevante informatie te verstrekken ten aanzien van de staking/overdracht van de onderneming en in het bijzonder de afwikkeling van de betreffende schuld, waaronder begrepen de leningsovereenkomst en documentatie waaruit blijkt hoe en uit welke bron deze schuld is afgelost.
Nu niet op het informatieverzoek is gereageerd, heeft u niet voldaan aan de informatieplicht van artikel 47 lid 1 en 49 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna de AWR). Daarom ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking. De informatiebeschikking is gebaseerd op artikel 52a van de AWR.”
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
De Inspecteur heeft bij brief van 3 juni 2020 belanghebbende bericht dat hij voornemens is het bezwaar gedeeltelijk toe te wijzen. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Inkomen Box 1
Winst uit onderneming: [de eenmanszaak]
Naar aanleiding van de afgegeven informatiebeschikking heeft u ons een uittreksel van de Kamer Van Koophandel verstrekt waaruit blijkt dat [de eenmanszaak] met ingang van 22 februari 2016 is uitgeschreven uit het handelsregister. Ook heeft u de bankafschriften inzake de maanden januari en februari 2016 van de [Bank 1] ondernemersrekening op naam van [de eenmanszaak], met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] , verstrekt. Hieruit blijkt dat er in 2016 (11x) contante stortingen zijn gedaan voor een totaalbedrag van € 16.465. Daarnaast zijn er diverse pin ontvangsten geweest voor een totaal bedrag van € 5.721 (in de maanden januari en februari 2016) en is er salaris aan personeel betaald van voorgenoemde rekening.
Voorgaand in aanmerking nemende is het aannemelijk dat de onderneming [de eenmanszaak] in 2016 nog actief was. Het uittreksel van de KvK doet hier in zoverre niets aan af. In de door u ingediende aangiften zijn deze inkomsten echter niet aangegeven als winst uit onderneming, of op enige andere wijze verantwoord in de aangifte. Aannemelijk is dat er ten minste een bedrag van € 22.186 is verdiend met werkzaamheden uit [de eenmanszaak].
Gebruikelijk loon:
[Belanghebbende] is van 3 maart 2016 tot en met 11 januari 2017 bestuurder van [ [de B.V.] ] geweest. Hiervoor dient fiscaal een gebruikelijk (fictief) loon in aanmerking te worden genomen. Dit gebruikelijk loon is voor 2016 wettelijk vastgesteld op minimaal € 44.000 op jaarbasis. In de aanslag is een gebruikelijk loon over 2016 in aanmerking genomen van 10/12 maal € 44.000 = € 36.667.
U heeft in de aangifte een loon van [ [de B.V.] ] aangegeven van € 751. U heeft niet aannemelijk gemaakt dat een lager bedrag dan het wettelijk minimum gebruikelijk loon in aanmerking genomen zou moeten worden. Ik ben van mening dat de correctie van het loon met € 35.915 tot het wettelijk minimum, terecht is.
Overige inkomen:
Uit analyse van de [Bank 1] privérekening, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] , blijkt dat voor een bedrag van €4.430 aan contante stortingen (9x) zijn gedaan. Daarnaast is er in totaal een bedrag van € 2.673 ontvangen van [de oudste zoon] (20x overboekingen) en wordt er vanaf april maandelijks een bedrag van € 500 ontvangen van [de koper]. Vanaf december 2016 wordt het maandelijkse bedrag van [de koper] ontvangen op de [Bank 2] rekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] .
In totaal is er van [de koper] in 2016 een bedrag van (9x € 500) € 4.500 ontvangen.
Voornoemde ontvangsten (in totaal € 11.603) moeten afkomstig zijn uit een zogenaamde "bron". In de aangifte inkomstenbelasting heeft [belanghebbende] echter geen bron aangegeven waar deze inkomsten uit ontvangen zouden zijn. Aannemelijk is dat de ontvangsten zijn verdiend met werkzaamheden uit arbeid en/of verhuur van de voorheen gedreven eenmanszaak.
Uit het door de politie samengestelde Excel-overzicht blijkt dat in de woning van [belanghebbende] bonnen en overige documenten heeft gevonden waaruit voor een bedrag van € 48.031 aan zowel contante uitgaven als uitgaven per creditcard in 2016 blijken. Ik acht het aannemelijk dat deze uitgaven zijn gedaan uit inkomsten die in 2016 door [belanghebbende] en/of haar partner zijn genoten. Omdat niet duidelijk is welk deel van de uitgaven aan [belanghebbende] en welk deel aan haar partner kan worden toegerekend acht ik het redelijk dat in elk geval de helft van voornoemd bedrag aan [belanghebbende] en de andere helft aan haar partner dient te worden toegerekend.
Het voorgaande in aanmerking nemende bedraagt het belastbaar inkomen uit
werk en woning (box 1) in 2016 op zijn minst het volgende:
Opbrengsten uit [de eenmanszaak] |
€ |
22.186 |
Gebruikelijk loon [ [de B.V.] ] |
€ |
36.667 |
Contante stortingenop bankrekening |
€ |
4.430 |
Ontvangsten [de oudste zoon] |
€ |
2.673 |
Ontvangsten [de koper] |
€ |
4.500 |
Contante uitgaven uit het Excel-overzicht van de politie (50 %) |
€ |
24.015 |
Totaal |
€ |
94.471 |
De Belastingdienst heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) in de aanslag echter vastgesteld op een bedrag van € 92.013. Gezien het voorgaande is het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) dus eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Derhalve ben ik van mening dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag zeker niet te hoog is vastgesteld.
Hierbij wil ik met betrekking tot de onderneming [de eenmanszaak] nog het volgende opmerken:
Wij hebben u meerdere malen verzocht om openheid van zaken te geven ten aanzien van de staking/overdracht van [de eenmanszaak] en in het bijzonder de afwikkeling van de betreffende schuld ad. € 140.245 welke per 31/12/2014 op de balans onder de post 'schulden aan kredietinstellingen' stond vermeld.
Deze post is in de aangifte over 2015 niet terug te vinden. Kennelijk is deze schuld afgelost. Gezien het feit dat de onderneming in 2016 is gestaakt is aannemelijk dat in elk geval in 2016 het bedrag van € 140.245 moet zijn afgelost, uit welke middelen dit is gebeurd is voor de Belastingdienst echter vooralsnog onduidelijk.
Vermogen box 3
Woning Frankrijk
[Belanghebbende] heeft in haar aangifte over 2014 de woning in Frankrijk aangegeven voor een waarde van € 300.000. Deze woning was in 2016 nog in haar bezit. In de aangiften over 2016 van [belanghebbende] en haar partner had een verdeling van de waarde van de bezittingen over hen beiden gekozen kunnen worden. Nu de woning in Frankrijk in het geheel niet was aangegeven en die keuze dus niet was gemaakt, is bij [belanghebbende] in de aangifte terecht de helft van de vermogensrendementsheffing in aanmerking genomen.
In uw email d.d. 9 januari 2020 aan mijn collega mr. drs. [D] schrijft u het volgende: Waarde woning Frankrijk is € 150.000. Hoe het bedrag van € 300.000 in de aangifte 2014 van [belanghebbende] terecht is gekomen is ons onduidelijk.
Uw stelling dat de waarde van de woning in Frankrijk € 150.000 bedraagt heeft u niet nader onderbouwd met stukken. Daarbij heeft [belanghebbende] in haar aangifte 2014 zelf aangegeven dat de waarde van de woning in Frankrijk € 300.000 bedraagt. Het is niet aannemelijk dat de waarde van de woning In Frankrijk in 2 jaar tijd met € 150.000 is gedaald. Gezien het voorgaande ben ik van mening dat de waarde van de woning in Frankrijk (ad. € 300.000) niet te hoog is vastgesteld en is gebaseerd op een redelijke schatting. U heeft geen nadere gegevens overgelegd om uw stelling dat de waarde van de woning € 150.000 zou bedragen,
te ondersteunen.
Box 3 schuld
In uw email van 9 januari 2020 stelt u dat de partner een notarieel vastgelegde lening is aangegaan van € 135.000 welke nog niet door hem niet is terugbetaald. U heeft de notariële akte van deze geldlening overgelegd. Ik ben voornemens om deze schuld in box 3 in aanmerking te nemen.
Het bovenstaande in beschouwing nemende acht ik het in de aanslag vastgestelde box 3 inkomen te hoog vastgesteld.
Ik ben voornemens het box 3 inkomen te verlagen van € 5.022 naar:
Waarde woning Frankrijk: |
€ |
300.000 |
Schulden |
€ |
135.000 |
Bezittingen min schulden |
€ |
165.000 |
Heffingsvrij vermogen |
€ |
48.874 |
Heffingsgrondslag sparen en beleggen |
€ |
116.126 |
Voordeel sparen en beleggen € 116.126x 4%x 50% |
€ |
2.322” |
De Inspecteur heeft bij brief van 11 januari 2022 belanghebbende de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift doen toekomen. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“In de aangifte inkomstenbelasting 2016 van [belanghebbende] zijn inkomsten aangegeven die zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk lager zijn dan de door ons geconstateerde genoten inkomsten. Dat betekent dat [belanghebbende] niet de vereiste aangifte heeft gedaan waardoor sprake is van omkering van de bewijslast op grond van artikel 25 lid 3 AWR. Indien u van mening bent dat de aanslag te hoog is vastgesteld door de Belastingdienst rust op u de bewijslast om (overtuigend) aan te tonen dat de aanslag lager dient te zijn.
Ik ben van mening dat de Belastingdienst het belastbaar inkomen uit werk en woning (box1) eerder te laag dan te hoog heeft vastgesteld. Het box 3 inkomen is echter wel te hoog vastgesteld. De reden(en) daarvoor gaf ik u in mijn brief van 3 juni 2020 met de vooraankondiging uitspraak op bezwaar, welke ook als bijlage bij deze brief is gevoegd. Tijdens het hoorgesprek van 21 september 2021 en na ontvangst van nadere stukken op 27 september 2021 zijn mij geen andere feiten en omstandigheden bekend geworden die mij anders doen oordelen.
Contante stortingen uit het overzicht van de politie:
In uw email van 27 september 2021 geeft u aan dat de ex-partner van [belanghebbende] tijdens zijn hoorzitting e.e.a. zou verklaren met betrekking tot de contante uitgaven uit het politie overzicht.
Zijn stelling dat een deel van de gevonden bonnen uit het overzicht van de politie van "derden" zou zijn heeft hij niet nader onderbouwd met controleerbare stukken. Daarnaast is het ongebruikelijk dat "derden" bonnen in de woning van [belanghebbende] zouden achterlaten. Gezien het voorgaande acht ik deze stelling niet aannemelijk.
Tijdens het hoorzitting met de ex-partner van [belanghebbende] heeft hij ook aangegeven dat alle bonnen die in de woning gevonden zijn, zijn verantwoording zijn. Deze stelling strookt niet met het overzicht van de politie waaruit expliciet blijkt dat er bonnen op naam van [belanghebbende] zijn gevonden. Derhalve acht ik deze stelling ook niet aannemelijk.
Gebruikelijk loon:
U heeft de gedeponeerde jaarrekening van [ [de B.V.] ] 2016 overgelegd. Hieruit blijkt een verlies in 2016 van € 46.482. Toekenning van een gebruikelijk loon over 2016 is naar uw mening cijfermatig niet te verantwoorden.
Waarom u van mening bent dat een gebruikelijk loon cijfermatig niet te verantwoorden is heeft u niet nader onderbouwd.
[Belanghebbende] was in 2016 bestuurder van [ [de B.V.] ]. Uit de door u overgelegde jaarrekening blijkt dat de vennootschap in 2016 gemiddeld 15 werknemers in dienst had en uit de aangifte omzetbelasting 2016 blijkt dat er een omzet van € 494.190 is behaald. Voorgaande in aanmerking nemende ben ik van mening dat er terecht een bedrag van € 36.667 aan gebruikelijk loon in aanmerking is genomen. Aannemelijk is immers dat [belanghebbende] als bestuurder van [ [de B.V.] ] leiding heeft gegeven aan de werknemers om de omzet van € 494.190 te behalen.
Ontvangsten [de oudste zoon]:
Tijdens het hoorgesprek gaf u aan de ontvangsten van [de oudste zoon] ad. € 2.673 stortingen betreffen van de (thuiswonende) zoon aan [belanghebbende]. Deze stortingen zouden afkomstig zijn uit het belastbare inkomen van [de oudste zoon] en bedoeld zijn voor huishoudelijke uitgaven voor [belanghebbende] (zijn moeder).
Tijdens het hoorgesprek verklaarde [belanghebbende] dat [de oudste zoon] haar zoon is met geboortedatum [geboortedatum] 1998. Deze staat in onze systemen bekend als de heer (…). Uit onze systemen blijkt dat [de oudste zoon] in 2016 alleen een inkomen uit dienstbetrekking van € 149 heeft genoten uit [ [de B.V.] ].
Gezien het voorgaande is niet aannemelijk dat de stortingen ad. € 2.673 afkomstig zijn uit het belastbare inkomen van [de oudste zoon].
Ontvangsten [de koper]:
U stelt dat de contante storting en betaling van [de koper] ad. € 4.500 betrekking hebben op de aankoopprijs van [de eenmanszaak].
Uit het overgelegde koopcontact blijkt dat de onderneming per 1 maart 2016 is
overgedragen voor een bedrag van € 10.500 waarbij de koopsom maandelijks
wordt afgelost.
In de aangifte inkomstenbelasting 2016 is echter geen stakingswinst aangegeven. Gezien het feit op de balans per 31-12-2015 alleen voorraden staan ter hoogte van € 652 is het aannemelijk dat het ontvangen bedrag (2016) ad. € 4.500 stakingswinst betreft. Dit bedrag is derhalve terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.
Afwikkeling schuld ad, € 140.425 welke per 31-12-2014 op de balans onder de
post 'schulden aan kredietinstellingen' stond vermeld:
Wij hebben u tijdens het hoorgesprek gevraagd openheid van zaken te geven ten aanzien van de staking/ overdracht van [de eenmanszaak] en in het bijzonder de afwikkeling van de betreffende schuld ad. € 140.245 welke per 31-12-2014 op de balans onder de post 'schulden aan kredietinstellingen stond vermeld. Deze post is in de aangifte 2015 niet terug te vinden. Gezien het feit dat de onderneming in 2016 is gestaakt, is het aannemelijk dat deze schuld in 2016 is vrijgevallen en tot de belastbare winst behoord.
Als reactie op het voorgaande heeft u via de email op 27 september 2021 een (eenzijdige) verklaring van de ex-partner van [belanghebbende] overgelegd. [ [A] ] verklaard hierover dat de vorige adviseur vermoedelijk de privé lening van [A] in de zaak heeft ingebracht en als privé opname weer heeft uitgeboekt. Deze verklaring acht ik niet aannemelijk. Onduidelijk is namelijk welke privé lening dit dan betreft. U heeft hierover geen nadere stukken overgelegd. Daarnaast blijkt uit mijn gegevens dat sinds 2011 onder de post schulden aan kredietinstellingen jaarlijks een ander (fluctuerend) bedrag vermeld staat. Dit maakt de verklaring van de heer [A] dat het één privé lening zou betreffen niet aannemelijk.
Opbrengsten uit [de eenmanszaak]:
U bent van mening dat de opbrengsten uit [de eenmanszaak] ad. € 22.186 te hoog
zijn geschat omdat er geen rekening is gehouden met de kosten.
Op 27 september heeft u stukken overgelegd die kosten ter hoogte van € 15.086
aannemelijk maken.
Interne compensatie:
Zoals eerder is aangegeven is aannemelijk dat de schuld ad. € 140.425 welke per 31-12-2014 op de balans onder de post 'schulden aan kredietinstellingen' stond vermeld bij de staking in 2016 is vrijgevallen en derhalve tot de belastbare winst uit onderneming (box1) behoord. Door gebruik te maken van de interne compensatie ben ik voornemens het bedrag van € 15.086, wegens niet in aanmerking genomen kosten van [de eenmanszaak] niet in mindering te brengen op de belastbare winst uit onderneming.
Hypotheek renteaftrek:
De hypotheek renteaftrek eigenwoning is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. U heeft op 3 december 2019 zelf de aangifte inkomstenbelasting van de fiscaal partner [ [A] ] ingediend en de renteaftrek volledig aan hem toebedeeld.
Tijdens het hoorgesprek en in uw email van 27 september 2021 geeft u nu aan dat u nu wenst dat de renteaftrek eigenwoning aan [belanghebbende] wordt toebedeeld.
Omdat de aanslagen van [belanghebbende] en haar fiscaal partner nog niet onherroepelijk vaststaan kan de verdeling nog gewijzigd worden.
Interne compensatie:
Ook het bedrag van € 15.500 aan renteaftrek voor de eigenwoning zal door de interne compensatie niet in mindering worden gebracht op het vastgestelde box 1 inkomen van [belanghebbende].”
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag Zvw ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 2.322.
De Inspecteur heeft, nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, bij verminderingsbeschikking van 27 oktober 2023 de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.586 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.322.
De Inspecteur heeft in hoger beroep overzichten van de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting van [de B.V.] overgelegd. Uit deze overzichten volgt:
2017 |
2018 |
2019 |
||||
Omzetbelasting - omzet |
€ |
399.167 |
€ |
494.190 |
€ |
539.389 |
Vennootschapsbelasting - belastbare winst |
€ |
8.468 |
€ |
19.358 |
€ |
24.510 |