Gerechtshof Den Haag, 25-04-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:737, nummer BK-22/1334
Gerechtshof Den Haag, 25-04-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:737, nummer BK-22/1334
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 april 2024
- Datum publicatie
- 30 mei 2024
- Zaaknummer
- nummer BK-22/1334
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 110 WVEU, Art. 7:15 Awb
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag Bpm. Art. 9 Wet Bpm. Art. 10, leden 1, 2 en 8, Wet Bpm. Artikel 110 VWEU. Belanghebbende heeft een waardevermindering wegens (ex)schade niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beleid om de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ vanzelfsprekend toe te passen. Geen sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1334
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 november 2022, nummer SGR 21/3903.
Procesverloop
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 5.564 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 37 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd naar € 5.428 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
” De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 181 aan hem te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 16 juni 2023.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 februari 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 1.194 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte MINI Countryman 2.0 John Cooper Works ALL4 (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 19 april 2018.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam] . Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 59.471 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 29.691. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 26.203 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto. De handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 4.500.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 5.564 aan bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich gebaseerd op het rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 18 oktober 2019. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 60.225, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 28.438 (XRAY (Marge)) en is een bedrag van € 3.304 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 2.673 (81%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 25.765.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar € 5.428 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd door de toepassing van de koerslijst Eurotaxglass’s en de waarde verminderende factoren ‘marktsituatie handelaar (-5%) en ‘marktsituatie (-10%)’. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 27.921 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 25.248 (= € 27.921 -/- € 2.673).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“(…)
Schade
6. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.[1] Eiseres heeft ter onderbouwing van de schade verwezen naar het taxatierapport. De in het taxatierapport genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ en voor het overige door DRZ aangemerkt als normale gebruikssporen. Eiseres heeft gesteld dat een deel van de schade is hersteld tussen het moment van opname door [naam] en het moment van opname door DRZ. Van dat herstel heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd. Hierdoor heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de schade er ten tijde van de aangifte nog was. Eiseres is daarom niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs.
Schadeverleden
7. Eiseres stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiseres stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 4.000.
8. Onder omstandigheden kan het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiseres. Eiseres heeft gewezen op foto’s in het taxatierapport. Op die foto’s is weliswaar een schade te zien maar daarmee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat die voormalige schade zodanig is dat er een blijvende waardevermindering aan verbonden moet worden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de taxateur van eiseres geen aanleiding heeft gezien om een waardevermindering in aanmerking te nemen.
9. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de door DRZ vastgestelde schade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
Kostenvergoeding bezwaar
10. Op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder dient bij het opleggen van een naheffingsaanslag kennis te nemen van en rekening te houden met de daarvoor relevante gegevens waarover hij de beschikking heeft. Dat brengt echter niet mee dat de stelplicht en bewijslast in zoverre op verweerder komt te rusten.[2]De rechtbank stelt vast dat aan eiseres een voornemen en een mededeling naheffing zijn gestuurd en dat eiseres in reactie daarop niet heeft gesteld dat op de koerslijst van EurotaxGlass’s een afslag moest worden toegepast vanwege de markt/dealersituatie. Eiseres heeft dit pas in de bezwaarfase aangevoerd. Het voorgaande betekent dat er geen sprake is van een onrechtmatigheid aan de kant van verweerder en eiseres niet met succes aanspraak kan maken op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Belastingrente
11. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Immateriële schade
13. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade (
egens overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
14. Het bezwaarschrift is ontvangen op 25 juni 2020 en door de rechtbank is op 24 november 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) vijf maanden verstreken. Dit betekent dat eiseres recht heeft op isv tot een bedrag van € 500. Deze termijnoverschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom het bedrag van € 500 aan eiseres vergoeden.
Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0.5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0.5 nu de kostenvergoeding alleen wordt toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
(…)
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
[2] ECLI:NL:HR:2022:640”