Gerechtshof Den Haag, 30-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:917, BK-23/507
Gerechtshof Den Haag, 30-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:917, BK-23/507
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 mei 2024
- Datum publicatie
- 27 juni 2024
- Zaaknummer
- BK-23/507
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM, Art. 7:15 Awb, Art. 110 VWEU
Inhoudsindicatie
Artikel 10, leden 1, 2 en 8 Wet bpm. Naheffingsaanslag bpm. Belanghebbende heeft niet aan de op hem rustende bewijslast met betrekking tot schade aan de auto voldaan. Innameprotocollen uit de branche vormen geen beleid van de Belastingdienst. Vermindering van de naheffingsaanslag in verband met een lagere CO₂-uitstoot. Proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/507
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 april 2023, nummer SGR 22/2082.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 4.265 (de naheffingsaanslag).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 184 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 274 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 15 april 2024 een nader stuk ingediend, bestaande uit foto’s van de auto van belanghebbende.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 april 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 849 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte BMW X5 4.4iM (de auto). De datum van eerste toelating is 1 juli 2010.
In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 3 maart 2021 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 164.043 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 19.115 (AutotelexPro). Hierop heeft de taxateur € 17.265 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 1.850.
In het taxatierapport heeft de taxateur voor de toestand van het voertuig onder meer de volgende kwalificaties opgenomen:
“Algemene indruk: goed
Indruk technische staat: goed
Indruk onderstel: goed
Indruk carrosserie: redelijk
Indruk interieur: redelijk
Indruk banden: redelijk”
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 22 maart 2021 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport onderzoek waardebepaling), gedagtekend 26 maart 2021. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 163.281 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 19.194 (Eurotax XchangeNet). De aftrek wegens schade is vastgesteld op € 375 (72% van € 521), zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 18.819 bedraagt. In het rapport staat onder meer:
“Betreft hier een voertuig met erg hoge KM stand, waardoor een grote hoeveelheid aan gebruikersschade te verwachten is.”
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de bpm berekend op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
7. Eiser heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiser moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiser stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
8. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiser heeft zijn stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Schade
9. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser.[1] Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de aangifte er sprake is van meer schade dan door DRZ in aanmerking is genomen. Gezien het tijdsverloop tussen de opname door de taxateur van eiser (23 februari 2021) en de datum van aangifte (9 maart 2021) kan niet worden uitgesloten dat inmiddels (deel)herstel heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan overigens uit de bij het taxatierapport gevoegde foto’s ook niet afleiden dat er sprake is van meer schade.
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat één of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder of DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen. Overigens heeft eiser ook niet geconcretiseerd welke schade volgens hem dan ten onrechte als normale gebruikssporen is aangemerkt.
CO2-uitstoot
11. Vast staat dat de CO2-uitstoot volgens het Duitse kentekenbewijs van de auto 402 gr/km bedraagt en dat de RDW die CO2-uitstoot heeft overgenomen. Eiser stelt dat de CO2-uitstoot op het Duitse kentekenbewijs onjuist is en dat dit 394 gr/km zou moeten zijn. Volgens eiser hebben de Duitse autoriteiten de Scandinavische rekenmethode toegepast en zijn zij daarbij ten onrechte uitgegaan van een voertuig met een handmatige transmissie terwijl de auto een automaat is. Voor een dergelijke automaat is de CO2-uitstoot volgens eiser op basis van de Scandinavische rekenmethode 394 gr/km. Uit de door hem aangedragen referentievoertuigen en koerslijsten volgt volgens eiser verder dat de CO2-uitstoot dient te worden verlaagd naar 325 gr/km, omdat anders sprake zou zijn van schending van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
12. Uit het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020[2] volgt dat verweerder terecht is uitgegaan van de CO2-uitstoot vermeld op het Duitse kentekenbewijs. Door de keuring en registratie van de auto in Duitsland is de hoogte van de CO2-uitstoot namelijk een vaststaand feit geworden. Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat de auto een automaat is, heeft eiser met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de uitstoot onjuist is vastgesteld. De enkele verwijzing naar Verordening 183/2011 van de Europese Commissie is daarvoor onvoldoende omdat niet vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto is vastgesteld op basis van de Scandinavische rekenmethode. Het is ook mogelijk dat die uitstoot is vastgesteld op basis van een individuele keuring van de auto. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de CO2-uitstoot onjuist is vastgesteld. Ook is gesteld noch gebleken dat eiser tegen de vaststelling van de CO2-uitstoot door de RDW bezwaar heeft gemaakt of heeft verzocht om een herkeuring teneinde de uitstoot van de auto vast te stellen.
13. Uit het hiervoor aangehaalde arrest volgt tevens dat door verschillen in CO2-uitstoot bij overigens vergelijkbare personenauto’s niet wordt aangetoond dat als uitgangspunt te veel Bpm in aanmerking is genomen. Eiser stelt dat de auto en de door hem aangedragen referentievoertuigen, anders dan in het hiervoor aangehaalde arrest, exact dezelfde auto’s zijn die in natuurkundig opzicht dezelfde CO2-uitstoot hebben. Volgens eiser blijkt uit de referentievoertuigen daarom dat de CO2-uitstoot op het kentekenbewijs te hoog is vastgesteld. Dit betoog faalt reeds omdat eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet heeft aangetoond dat sprake is van exact dezelfde auto’s.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
[2] ECLI:NL:HR:2020:561.”