Home

Gerechtshof Den Haag, 09-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:218, BK-24/497

Gerechtshof Den Haag, 09-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:218, BK-24/497

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 januari 2025
Datum publicatie
5 maart 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:218
Zaaknummer
BK-24/497
Relevante informatie
Art. 225 Gemw, Art. 234 Gemw

Inhoudsindicatie

Kosten naheffingsaanslag parkeerbelasting. Art. 234, lid 5 en lid 6 van de Gemeentewet en art. 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De kostenraming voldoet aan de gestelde eisen. De Heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de betwiste kostenposten meer dan slechts zijdelings verband houden met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/497

in het geding tussen:

(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 maart 2024, nummer SGR 23/298.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 68,50 bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 138. Op 30 mei 2024 heeft belanghebbende de gronden van het hoger beroep aangevuld. Op 25 oktober 2024 heeft de Heffingsambtenaar, daartoe uitgenodigd door het Hof, een nader stuk ingediend, waarbij een gedetailleerde kostenraming is overgelegd. Op 6 november 2024 heeft belanghebbende gereageerd op dit nadere stuk.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 12 november 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Op 13 september 2022 om 09:29 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ter hoogte van de [adres] te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mag worden geparkeerd. Tijdens een controle op het genoemde tijdstip is door de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond en dat ook geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.

2.2.

De kostenraming 2022 ter zake van de bij de naheffingsaanslagen in rekening te brengen kosten van de gemeente is onderverdeeld conform artikel 2, lid 1, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit), namelijk als volgt:

A. vaste informatieverwerkingskosten;

B. variabele informatieverwerkingskosten;

C/D. kosten van afschrijving en interest;

E. personeelskosten;

F. overheadkosten.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld:

“6. Uit artikel 3 van het Besluit volgt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de Minister) jaarlijks vóór 1 september in de Staatscourant bekendmaakt hoe hoog de kosten die in rekening worden gebracht bij het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting maximaal mogen zijn. Dit maximale bedrag geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar. De rechtbank stelt vast dat de Minister dit bedrag voor het jaar 2022 op 13 september 2021 in de Staatscourant bekend heeft gemaakt en dus niet vóór 1 september 2021.

7. Vast staat dat de Verordening op 23 december 2021 in het Gemeenteblad is gepubliceerd en dat het in artikel 5:10 van de Verordening vermelde kostenbedrag voor de naheffingsaanslag in overeenstemming is met het op grond van het Besluit aangepaste maximumbedrag van € 66,50. Dat dit maximumbedrag pas op 13 september 2021 in de Staatscourant is gepubliceerd, heeft niet tot gevolg dat de Verordening op dit punt in strijd is met artikel 3, tweede lid, van het Besluit en om die reden onverbindend zou zijn. Uit de tekst van laatstgenoemde bepaling noch uit de nota van toelichting bij de wijziging (Staatsblad 1998, 696) is af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend wordt gemaakt. Gelet op de nota van toelichting is de mogelijkheid om de naheffingskosten te wijzigen bedoeld om gemeenten kostendekkend te kunnen laten werken. Anders dan belanghebbende betoogt, is de hiervoor bedoelde bekendmakingsdatum uitsluitend bedoeld om gemeenten de gelegenheid te geven het kostenbedrag in hun verordening voor het daaropvolgende kalenderjaar tijdig aan te passen aan het bedrag dat bij het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting maximaal voor de kosten daarvan in rekening mag worden gebracht. De stelling van belanghebbende slaagt dus niet (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2023:2043).

8. De stelling dat de kostenberekening van de naheffingsaanslag niet overeenstemt met artikel 2 van het Besluit slaagt evenmin. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen dan Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:2043) reeds heeft gedaan met betrekking tot de kostenraming voor het jaar 2021. De omschrijving van de kostenposten is immers voor het jaar 2022 niet veranderd ten opzichte van 2021. De argumenten van belanghebbende met betrekking tot de kosten van de parkeerautomaten en het rekenen met inbare naheffingsaanslagen, zijn in voornoemde procedure reeds expliciet aan de orde geweest en afgewezen en de rechtbank ziet geen aanleiding om voor 2022 anders te oordelen.

9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing