Home

Gerechtshof Den Haag, 28-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:493, BK-23/865

Gerechtshof Den Haag, 28-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:493, BK-23/865

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/00833)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
28 januari 2025
Datum publicatie
14 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:493
Zaaknummer
BK-23/865
Relevante informatie
Art. 3.100 Wet IB 2001, Art. 3.101 Wet IB 2001, Art. 3.146 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV. Er is sprake van een zuiver pensioen. Vermindering van de aanslag omdat een deel van de pensioenuitkering aan eerdere jaren is toe te rekenen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/865

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 juli 2023, nummer SGR 22/337.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.253 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.292 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 71 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op het inkomen uit sparen en beleggen;

- vermindert de belastingaanslag en de beschikking belastingrente overeenkomstig de verminderingsbeschikking van 24 februari 2023 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.253 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 23 juli 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken, heeft het Hof de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om in overleg te treden over de fiscale behandeling van de navorderingsaanslag over het jaar 2017 en de aanslag voor het jaar 2018. Partijen hebben het Hof geïnformeerd dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid. Het Hof heeft belanghebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld om met [Verzekeringsmaatschappij] tot overeenstemming te komen. Belanghebbende heeft het Hof geïnformeerd dat dit niet is gelukt. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1946 en is vanaf [datum] 2011 AOW-gerechtigd.

2.2.

In een e-mail van 27 februari 2009 gericht aan [Verzekeringsmaatschappij] heeft belanghebbende het volgende geschreven:

“Om achteraf een te ingewikkelde discussie over het uitvoeren van mijn pensioen te voorkomen bevestig ik u hiermee akkoord te gaan met het voorstel van [Verzekeringsmaatschappij] van 11 juni 2008 (aankoop vanuit mijn koopsomkapitaal groot € 486.521,46 van een levenslang ouderdomspensioen van € 33.708,07 en weduwepensioen van € 23.595,65 per 1 september 2008) onder voorwaarde dat deze pensioenen bij aanpassing van het koopsomkapitaal (zoals u bekend door mij wordt voorzien) naar rato zal worden aangepast. Het pensioen kan worden overgemaakt op mijn rekeningnummer [bankrekeningnummer] .”

2.3.

[Verzekeringsmaatschappij] heeft aan de Inspecteur doorgegeven dat in 2018 pensioenuitkeringen aan belanghebbende hebben plaatsgevonden van in totaal bruto € 108.022, waarbij een bedrag van € 36.278 aan loonheffing is ingehouden. Deze pensioenuitkeringen zijn gebaseerd op een pensioenkapitaalpolis (polisnummer [polis 1] ; DIP polis) en een pensioenverzekeringpolis (polisnummer [polis 2] ; FVP polis) van belanghebbende bij [Verzekeringsmaatschappij] .

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een brief van [Verzekeringsmaatschappij] aan belanghebbende met dagtekening 9 februari 2018, waarin het volgende is vermeld:

“Zoals u al eerder is medegedeeld, heeft [Verzekeringsmaatschappij] uw pensioenkapitaal onder polisnummer [polis 3] omgezet in een periodieke uitkering vanaf 1 augustus 2016. Het polisnummer waarvan wij de [uitkering] verrichten is [polis 1] .”

2.5.

Belanghebbende is het oneens met de hoogte van het pensioenkapitaal en de daaruit voortvloeiende pensioenuitkeringen. [Verzekeringsmaatschappij] heeft de netto pensioenuitkeringen op een tussenrekening van [Verzekeringsmaatschappij] geboekt, omdat belanghebbende niet aan [Verzekeringsmaatschappij] heeft doorgegeven op welk bankrekeningnummer de netto pensioenuitkeringen moeten worden overgemaakt.

2.6.

De pensioenuitkering in 2018 bedraagt € 108.022 en bestaat voor een bedrag van € 73.965 uit een nabetaling over de periode 1 september 2008 tot 31 december 2017. Het bedrag van € 73.965 is als volgt opgebouwd:

1 september 2008 t/m juli 2016

€ 25.717,45 (bruto)

Augustus 2016 t/m december 2016

€ 14.190 (bruto)

Januari 2017 t/m december 2017

€ 34.057 (bruto)

2.7.

Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.231 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.292. Belanghebbende heeft de pensioeninkomsten van [Verzekeringsmaatschappij] niet in de aangifte opgenomen.

2.8.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd naar € 121.253, rekening houdend met de ingehouden loonheffing van € 36.276.

2.9.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (inzake het rechtsherstel box 3) een verminderingsbeschikking voor 2018 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.253 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De aanslag is derhalve verminderd met € 4.608. De belastingrente is dienovereenkomstig gewijzigd naar € 44.

2.10.

De Inspecteur heeft een navorderingsaanslag over het jaar 2017 opgelegd, waarin een bedrag van € 34.057 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“8. Op grond van artikel 3.146 Wet IB 2001 worden loon of periodieke uitkeringen geacht te zijn genoten op het tijdstip dat deze zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking zijn gesteld, rentedragend zijn geworden of vorderbaar en inbaar zijn geworden.

9. Dat volgens eiser geen sprake is van een pensioenovereenkomst en daarmee ook niet van een pensioenuitkering, is een kwestie tussen eiser en [Verzekeringsmaatschappij] waarvoor eiser zich kan wenden tot de civiele rechter. Dat, zoals eiser stelt, sprake is van eenzijdig handelen door [Verzekeringsmaatschappij] betekent dan ook niet dat geen sprake is van een pensioenuitkering als bedoeld in voornoemd artikel. De belastingrechter is niet bevoegd een oordeel te geven over het geschil tussen eiser en [Verzekeringsmaatschappij] . Ook verweerder staat hierbuiten en mag uitgaan van hetgeen [Verzekeringsmaatschappij] heeft gerenseigneerd. Vaststaat dat [Verzekeringsmaatschappij] het bedrag van € 108.022 heeft aangemerkt als pensioenuitkeringen en ook dienovereenkomstig heeft behandeld. [Verzekeringsmaatschappij] heeft dit bedrag in 2018 apart gezet op een tussenrekening zodat dit bedrag na het doorgeven van het bankrekeningnummer door eiser direct zal worden overgemaakt naar eiser. Hierdoor zijn de uitkeringen vorderbaar en inbaar in 2018. De pensioenuitkeringen zijn derhalve terecht in 2018 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser gerekend. Dat eiser het bedrag feitelijk niet heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel aangezien dit uitsluitend het gevolg is van het feit dat eiser niet heeft willen doorgeven naar welk bankrekeningnummer het moest worden overgemaakt. De stelling van eiser dat de pensioenuitkering in 2016 onzuiver zou zijn geworden, volgt de rechtbank niet. De pensioenuitkeringen zijn ingegaan op respectievelijk 1 september 2008 en 1 augustus 2016, dus voordat eiser 70 werd. Het bedrag van € 108.022 ziet immers mede op de nabetaling van de pensioenuitkering vanaf 1 september 2008 tot en met 31 december 2017. De pensioenuitkering is gelet hierop niet te laat ingegaan. Afgezien daarvan behoort ook een pensioenaanspraak op basis van een onzuivere pensioenregeling, tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning terecht vastgesteld op € 121.253.

10. Bij de eerste zitting heeft verweerder verklaard dat als gevolg van de zogenoemde Kerstarresten het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden verlaagd. Bij beschikking van 24 februari 2023 heeft verweerder het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar nihil. Wat eiser overigens heeft aangevoerd inzake het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, behoeft daarom geen behandeling.

11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond voor zover dit ziet op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.

12. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangedragen tegen de bij de aanslag in rekening gebrachte belastingrente. Ook anderszins is niet gebleken dat die berekening ten onrechte of op een onjuist bedrag is vastgesteld. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

Proceskosten

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing