Gerechtshof Den Haag, 16-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:82, BK-23/900
Gerechtshof Den Haag, 16-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:82, BK-23/900
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 16 januari 2025
- Datum publicatie
- 17 februari 2025
- Zaaknummer
- BK-23/900
- Relevante informatie
- Art. 6:119 BW, Art. 30ha AWR, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU
Inhoudsindicatie
Wet bpm. VWEU. Bevoegdheid van de nationale rechters om het Unierecht uit te leggen. Geen verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen. Unierechtelijk verdedigingsbeginsel. Hoogte rentevergoeding. Het vooraf heffen van griffierecht is niet in strijd met het Unierecht. Vergoeding immateriële schade. Hoogte proceskosten. Vergoeding wettelijke rente.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/900
in het geding tussen:
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 augustus 2023, nr. SGR 22/5286.
Procesverloop
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 juni 2017 een kennisgeving teruggaaf belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) afgegeven.
Belanghebbende heeft tegen deze kennisgeving bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft hij daarbij vermeld dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van belastingrente op grond van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
Bij kennisgeving van 8 juni 2018 heeft de Inspecteur de belastingrente (zie 1.2) vastgesteld op € 100 (de rentebeschikking).
Belanghebbende heeft tegen de rentebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar (de uitspraak op bezwaar) is het bezwaar gegrond verklaard, is de rentebeschikking verhoogd met € 23 tot een bedrag van € 123 en is een proceskostenvergoeding van € 403,50 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 19 november 2024 een nader stuk (pleitnota) ingekomen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 december 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 juni 2017 een kennisgeving teruggaaf bpm afgegeven wegens een gegrond bezwaarschrift tegen op 21 november 2023 door belanghebbende voldane bpm op aangifte (de kennisgeving). Bij het bezwaarschrift werd de verschuldigde bpm verminderd met € 757.
Belanghebbende heeft tegen de onder 2.1 bedoelde kennisgeving bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2018 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft hij daarbij vermeld dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van belastingrente op grond van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
Bij kennisgeving van 8 juni 2018 heeft de Inspecteur de belastingrente (zie 2.2) vastgesteld op € 100 (de rentebeschikking). De vastgestelde belastingrente is berekend over de onder 2.1 vermelde vermindering van € 757 en is berekend over de periode van 1 april 2014 tot 11 juli 2017.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 juli 2018, door de Inspecteur op 10 juli 2018 ontvangen, tegen de rentebeschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaar tegen de rentebeschikking is bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2022 gegrond verklaard. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een rentepercentage van 4,97% en heeft rente berekend over de periode van 1 april 2014 tot 4 juli 2017. De rentebeschikking is verhoogd met € 23 tot een bedrag van € 123. Verder is aan belanghebbende een kostenvergoeding voor rechtsbijstand toegekend van € 403,50 (1 punt voor het bezwaarschrift en 0,5 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 269 en een wegingsfactor 1). In de uitspraak op bezwaar staan onder meer de volgende passages:
“Hoorgesprek
Om tot een hoorgesprek te komen heb ik u de volgende uitnodigingen gestuurd:
Uitnodiging |
Datum uitnodiging |
Datum hoorgesprek |
1 |
12 februari 2019 |
23 april 2019 |
2 |
10 september 2019 |
21 oktober 2019 |
3 |
22 oktober 2019 |
6 november 2019 |
4 |
18 november 2019 |
17 december 2019 |
5 |
19 februari 2020 |
25 februari 2020 |
Het hoorgesprek heeft plaats gehad op 25 februari 2020. Het hoorverslag van het hoorgesprek is op 27 februari 2020 aan u gestuurd.
(…)