Home

Gerechtshof Leeuwarden, 15-12-1995, AW0138, 95/0276

Gerechtshof Leeuwarden, 15-12-1995, AW0138, 95/0276

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
15 december 1995
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:1995:AW0138
Zaaknummer
95/0276
Relevante informatie
7.4 OB

Uitspraak

Het geschil betreft het bezwaar tegen de beëindiging fiscale eenheid omzetbelasting.

De feiten

Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende betwist vast:

2.1. Vanaf 1 december 1989 wordt de belanghebbende, een tussenhoudster- en financieringsvennootschap, tezamen met haar Nederlandse dochter A NV aangemerkt als één ondernemer in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet). De inspecteur heeft ter zake van de totstandkoming van de fiscale eenheid op 13 december 1989 een beschikking afgegeven.

2.2. Sinds het bestaan van de fiscale eenheid per 1 december 1989 is de situatie tussen de belanghebbende en A NV wat betreft de zeggenschapsverhouding, de financiële verhouding en de economische verhouding niet gewijzigd.

2.3. De inspecteur heeft bij beschikking van 28 december 1994 de fiscale eenheid ontbonden verklaard omdat er geen sprake zou zijn van economische verwevenheid tussen de belanghebbende en A NV.

Het geschil en de standpunten van de partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de belanghebbende en A NV op grond van het bepaalde in artikel 7, vierde lid, van de Wet als één ondernemer aangemerkt moeten worden.

3.2. De belanghebbende stelt zich op het standpunt dat tussen haar en A NV sprake is van verwevenheid in financieel, organisatorisch en economisch opzicht. Dat de economische verwevenheid slechts kan worden geconstateerd wanneer rekening wordt gehouden met niet hier te lande gevestigde vennootschappen, doet hier niet aan af. Met name niet nu de verwevenheid in financieel opzicht naar geldend recht wèl via het buitenland mag lopen. In ieder geval dient bij de beoordeling van de fiscale eenheid uitgegaan te worden van de tekst van de Zesde richtlijn wanneer dit voor de belanghebbende gunstiger is.

3.3. De inspecteur verweert zich met de stelling dat er voor het bestaan van een fiscale eenheid sprake moet zijn van verwevenheid in economisch opzicht tussen de in Nederland gevestigde vennootschappen. Omdat de belanghebbende en A NV niet beschikken over een zelfde klantenkring, geen complementaire prestaties verrichten en de belanghebbende niet hoofdzakelijk jegens A NV presteert (of andersom), is er geen sprake van economische verwevenheid. De fiscale eenheid is terecht ontbonden verklaard. De inspecteur acht de Nederlandse wetgeving op dit punt in overeenstemming met de Zesde richtlijn.

3.4. De gronden waarop deze standpunten rusten staan vermeld in de gedingstukken. Ter zitting is daar niets essentieels aan toegevoegd.

Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) - voor zover hier van belang - kan hij die bezwaar heeft tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet door de inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur.

4.2. Anders dan de totstandkoming van een fiscale eenheid wordt het einde van een fiscale eenheid in de omzetbelastingwetgeving niet afhankelijk gesteld van een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De fiscale eenheid eindigt van rechtswege wanneer niet langer wordt voldaan aan de door de Wet daaraan gestelde vereisten. Nu de AWR de mogelijkheid van bezwaar en beroep slechts opent voor een ingevolge enige bepaling van de belastingwet door de inspecteur genomen ′voor bezwaar vatbare beschikking′ is bezwaar (en beroep) tegen de beschikking van de inspecteur van 28 december 1994 dus niet mogelijk.

4.3. Naar het oordeel van het hof is het bij de inwerkingtreding van de Wet van 21 december 1988 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 616) ook nimmer de bedoeling geweest dat het einde van de fiscale eenheid bij voor bezwaar vatbare beschikking zou worden vastgesteld. Slechts op de totstandkoming van de fiscale eenheid is toen aan een beschikking gekoppeld, omdat de bij voornoemde wetswijziging ingevoerde hoofdelijke aansprakelijkheid van onderdelen van de fiscale eenheid voor de belastingschuld van de fiscale eenheid in strijd werd geacht met het beginsel van rechtszekerheid wanneer de fiscale eenheid van rechtswege zou ontstaan.

4.4. Nu de belanghebbende in overeenstemming met de mededeling van de inspecteur beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de inspecteur op het bezwaar tegen een beschikking die niet voor bezwaar vatbaar was, zal het hof die uitspraak vernietigen en de belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar bezwaar.

Proceskosten

Gelet op het onder 4.4 overwogene acht het hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

(vernietigt de uitspraak)