Home

Gerechtshof Leeuwarden, 21-06-2002, AE4665, BK 112/01

Gerechtshof Leeuwarden, 21-06-2002, AE4665, BK 112/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
21 juni 2002
Datum publicatie
26 juni 2002
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4665
Formele relaties
Zaaknummer
BK 112/01

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: BK 112/01 21 juni 2002

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen van de belastingdienst te Groningen, onderdeel Team Energiepremies te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beslissing aan hem geen energiepremie toe te kennen.

1. Ontstaan en loop van het geding

Op 22 november 2000 is op het verzoek van belanghebbende om een nader oordeel van de inspecteur over toekenning van energiepremie door de inspecteur negatief beslist. Belanghebbende heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 8 januari 2001 zijn beslissing van 22 november 2000 gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 5 februari is ingekomen.

Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 14 maart 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de inspecteur, bijgestaan door twee medewerkers van zijn eenheid.

Het hof heeft in deze zaak op 28 maart 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 11 april 2002, aan partijen is verzonden.

Bij schrijven ingekomen op 7 mei 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

De griffier heeft belanghebbende gewezen op het verschuldigde griffierecht ad € 36, - en de belanghebbende heeft vervolgens op 4 juni 2002 dat griffierecht voldaan.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten.

Voor dit geding kan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken, worden uitgegaan van de volgende feiten:

2.1 De belanghebbende heeft in het jaar 2000 in of aan zijn woning energiebesparende maatregelen getroffen waarvoor - mits aangevraagd binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de voorzieningen zijn aangebracht en in gebruik genomen - energiepremies kunnen worden verkregen als bedoeld in artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag (de Wet).

2.2 Zijn verzoek, gedateerd 20 oktober 2000, om toekenning van een energiepremie is op 27 oktober 2000 (in week 43) bij het energiebedrijf ENECO energie te L binnengekomen terwijl de ingebruikneming en betaling van de voorzieningen niet later lagen dan in week 28 (9 t/m 15 juli) van dat jaar. De aanvraag is dan ook - als niet tijdig ingediend - afgewezen.

2.3 In zijn beschikking van 22 november 2000, kenmerk 000000000.0, heeft de inspecteur de juistheid van de voormelde beslissing bevestigd.

2.4 De belanghebbende heeft tegen deze beschikking tijdig een bezwaarschrift - gedagtekend 28 december 2000 - ingediend en daarin onder meer het volgende aangevoerd:

Onze aanvraag is bij nader inzien een beetje een "paniekreactie" geweest, want alle energiebesparende maatregelen waren nog niet genomen toen wij in week 43 onze aanvraag hebben ingediend.

Ondanks uw beslissing hebben wij in week 47 de aannemer opdracht te geven om te laatste isolerende maatregelen te voltooien en deze zijn in week 48 uitgevoerd.

De energiepremie is ook op deze werkzaamheden van toepassing en onze betaling is in deze week bij de aannemer binnengekomen (week 52), ruim binnen de door u gestelde termijn.

Waren wij nu bij onze vorige aanvraag niet zo overhaast te werk gegaan, dan hadden wij de vorige aanvraag tegelijkertijd met deze laatste aanvraag kunnen indienen en was de aanvraagtermijn niet overschreden geweest!

Wij zijn zo vrij geweest om onze aanvraag van de vorige keer nogmaals in te dienen met de laatste energiebesparende maatregelen. Hierbij is een bijlage gevoegd, omdat er op het aanvraagformulier de zin voorkomt, dat de aanvrager moet verklaren dat voor de maatregelen niet eerder premie is aangevraagd.

In deze bijlage aan het Team Energiepremies van ENECO in L heb ik hun hetzelfde uitgelegd als ik dat aan u heb gedaan.

2.5 Nadat hij de belanghebbende (telefonisch) had gehoord heeft de inspecteur het bezwaar bij zijn thans in beroep bestreden uitspraak van 8 januari 2001 afgewezen met als motivering:

De kosten van het isolatiemateriaal zijn betaald in week 28. Uw aanvraag werd in week 43 door het energiebedrijf ontvangen. Uit de stukken is duidelijk geworden dat de termijn van 13 weken is overschreden. Uit door u verstrekte informatie is voorts gebleken dat de werkzaamheden in de periode februari/juni zijn verricht. In week 48 heeft u vervolgens de slaap- en bad-kamer laten isoleren. In casu is niet sprake is van één project

2.6 De in het citaat onder 2.4 genoemde bijlage bij belanghebbendes tweede premieaanvraag heeft dezelfde dagtekening als het bezwaarschrift en vermeldt onder meer:

Omdat er nog enige energiebesparende maatregelen aan ons huis moesten worden genomen hebben wij weer de aannemer opdracht gegeven om deze voor ons uit te voeren.

Ook nu kwam weer de energiepremie in beeld en er zijn weer voldoende maatregelen uitgevoerd om voor de premie in aanmerking te komen (8.64 m2 dakisolatie met Rockwool Rd 2.2).

2.7 ENECO energie heeft in een brief van 12 januari 2001 de belanghebbende een energiepremie toegekend van ¦ 172, - met betrekking tot uitsluitend 8,6 m2 dak- of vlieringisolatie; zie onder 2.6.

2.8 Vervolgens richtte de belanghebbende - met de dagtekening 17 januari 2001 - aan de inspecteur een schriftelijke reactie op de onder 2.5 genoemde uitspraak en een verzoek om nader oordeel met betrekking tot de onder 2.7 vermelde beslissing.

Hij bepleitte honorering van zijn (door de betrokken bouwondernemer ondersteunde) opvatting dat er in 2000 sprake was van slechts één energiebesparend project zoals omschreven in de premieaanvraag van 28 december 2000.

2.9 De inspecteur heeft de belanghebbende in een brief van 21 januari 2001 geantwoord dat hij het in zijn uitspraak van 8 januari 2001 neergelegde standpunt handhaafde.

2.10 In een brief van 29 januari 2001 deelde ENECO energie de belanghebbende het volgende mee:

Wij bevestigen hierbij dat indien wij de eerste aanvraag niet hadden ontvangen wij geen bezwaar hadden tegen het volledig toekennen van de tweede aanvraag. Het geheel was dan bij ons als één project binnen gekomen.

2.11 Ter zitting heeft de belanghebbende verklaard dat zijn afspraken met de aannemer over de omvang, de kosten en het verloop van het werk aan de energiebesparende maatregelen in goede verstandhouding zijn gemaakt en niet schriftelijk zijn vastgelegd.

2.12 Het beroep is gericht tegen de uitspraak van 8 januari 2001 en de daarin vastgelegde zienswijze van de inspecteur. De laatstgenoemde acht beide juist.

3. Het geschil en standpunten van partijen

In geschil is het antwoord op de vraag of de belanghebbende zijn eerste aanvraag om toekenning van energiepremie tijdig heeft ingediend. De belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd. Voor een uitgebreide onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 De belanghebbende bestrijdt niet dat de aanvraag op het premieformulier van 20 oktober 2000, beoordeeld naar de op 27 oktober 2000 geldende omstandigheden, niet tijdig is ingediend. Het energiebedrijf kon dan ook niet anders dan de aanvraag afwijzen.

4.2 Uit hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd ter verklaring van de termijnoverschrijding maakt het hof op dat een tijdige indiening van de premieaanvraag niet buiten zijn macht heeft gelegen, zodat de gevolgen van deze overschrijding voor zijn rekening moeten blijven.

4.3 Het hof acht daarom het ook na bezwaar gehandhaafde oordeel van de inspecteur over de beslissing van het energiebedrijf ENECO energie juist. Het vorenoverwogene betekent dat het beroep niet kan slagen.

Ten overvloede

4.4 Belanghebbendes onder 2.8 genoemde brief van 17 januari 2001 moet worden aangemerkt als een verzoek aan de inspecteur om zich uit te spreken over de beslissing van ENECO energie van 12 januari 2001 (zie artikel 36p, derde lid, van de Wet). Het antwoord van de inspecteur van 21 januari 2001 is (zie pagina 6 van het verweerschrift onder "procedureel") kennelijk niet bedoeld als de beschikking waarin de Wet voorziet en mist daarvan ook de kenmerken.

4.5 De inspecteur zal de vereiste beschikking alsnog moeten geven. Het hof onderschrijft diens oordeel, dat de eind november 2000 uitgevoerde energiebesparende werkzaamheden niet één project vormden met hetgeen eerder in dat jaar was gebeurd. Dat blijkt voldoende duidelijk uit de volgende zinnen, in het bijzonder de vet weergegeven woorden, in belanghebbendes reeds onder 2.6 aangehaalde brief:

"Omdat er nog enige energiebesparende maatregelen aan ons huis moesten worden genomen hebben wij weer de aannemer opdracht gegeven om deze voor ons uit te voeren.

Ook nu kwam weer de energiepremie in beeld en er zijn weer voldoende maatregelen uitgevoerd om voor de premie in aanmerking te komen.(8.64 m2 dakisolatie met Rockwool Rd 2.2)"

4.6 Weliswaar heeft de belanghebbende ter zitting aangevoerd dat hij zijn woorden niet goed heeft gekozen (opdracht = toestemming, bevestiging) maar daarmee heeft hij het hof er niet van kunnen overtuigen dat de feitelijke gang van zaken een andere was dan dat hij in november 2000 de aannemer een nieuwe opdracht gaf tot het nemen van energiebesparende en premiewaardige maatregelen.

4.7 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. De beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Gedaan op 21 juni 2002 door mr. Drion, voorzitter en raadsheer, mr. Huiskes, raadsheer, en mr. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 26 juni 2002 afschrift

aangetekend verzonden aan beide

partijen.

De griffier van het Gerechtshof

te Leeuwarden.