Gerechtshof Leeuwarden, 19-07-2002, AE5794, BK 312/01
Gerechtshof Leeuwarden, 19-07-2002, AE5794, BK 312/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 juli 2002
- Datum publicatie
- 24 juli 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2002:AE5794
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2003:AK8314
- Zaaknummer
- BK 312/01
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 312/01 19 juli 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen, vestiging Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, van f 102.021,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 15 maart 2001 de aanslag gehandhaafd
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, hetwelk op 25 april 2001 is ingekomen. Belanghebbende heeft bij schrijven (met bijlagen) ingekomen op 7 juni 2001, zijn beroepschrift aangevuld.
1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 28 maart 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de heer A, alsmede de inspecteur.
1.5 Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Tevens heeft de gemachtigde van de belanghebbende zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur enige bij zijn pleitnota behorende bijlagen overgelegd.
1.6 Het hof heeft in deze zaak op 11 april 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 25 april 2002, aan partijen is verzonden.
1.7 Bij schrijven ingekomen op 23 mei 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.8 De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 29 mei 2002, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 14 juni 2002 dat griffierecht voldaan.
1.9 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, gehuwd en van beroep architect, drijft sinds jaren voor eigen rekening en risico in de vorm van een eenmanszaak een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De activiteiten binnen de onderneming houden verband met bouwkundig tekenwerk.
2.2 Gedurende meerdere jaren in de periode 1979 tot en met 1989 werden door belanghebbende verliezen uit die onderneming geleden. In verband met deze verliezen is een schuld bij de ABN-AMRO bank (: de bank) ontstaan.
2.3 Vanaf in ieder geval 1 januari 1990 is er nimmer enig bedrag aan de bank betaald ter zake van genoemde schuld. Ook werden er door de bank geen periodieke dagafschriften en/of jaarafschriften met betrekking tot die schuld aan belanghebbende verstrekt en is er geen rente op nota in rekening gebracht.
2.4 De schuld aan de bank werd in de jaarstukken over in ieder geval de jaren 1990 tot en met 1995 telkens op de balans opgenomen voor f 660.806,- en als zodanig door de inspecteur geaccepteerd. In de respectievelijke verlies- en winstrekeningen over laatstgenoemde jaren is nimmer een rentebedrag ter zake van genoemde bankschuld opgenomen.
2.5 Vanaf in ieder geval oktober 1994 heeft de bank er bij belanghebbende meerdere keren schriftelijk op aangedrongen -zakelijk weergegeven - om te komen tot een oplossing voor de afwikkeling van deze schuld.
2.6 De bank heeft in de onderscheiden brieven achtereenvolgens aangegeven dat de schuld inclusief rente per 1 oktober 1994
f 702.506,32, per 1 juni 1995 f 716.233,44, per 1 augustus 1995
f 720.539,99 en per 1 juni 1997 f 755.261,56 bedraagt.
Omdat er geen sprake van was dat belanghebbende aan zijn verplichtingen kon voldoen, is door de bank in juni 1997 besloten het saldo van de schuld te bevriezen en geen rente meer bij te boeken.
2.7 Op 30 juni 1995 bericht belanghebbende de bank dat hij een bedrag van f 25.000,- aanbiedt ter finale kwijting van de schuld en op 27 juni 1997 bericht hij de bank dat zijn financiële positie in de huidige situatie geen mogelijkheden biedt voor een verdergaand aanbod dan betaling van een bedrag van f 10.000,- ter finale kwijting van de schuld. De bank bericht belanghebbende achtereenvolgens het gedane voorstel niet te accepteren omdat de aangeboden bedragen niet in een redelijke verhouding staan tot de hoogte van de schuld.
2.8 Het kennelijk door de bank ingeschakelde bedrijf B B.V. doet op 10 januari 2000 aan belanghebbende de suggestie in te gaan op het aanbod minimaal te voldoen 10% van de schuld, te betalen in maximaal 60 termijnen, ter finale kwijting. Namens belanghebbende is vervolgens op 10 oktober 2000 bericht dat belanghebbende vooralsnog niet in staat is een betalingsvoorstel te doen.
2.9 Op de balans in de jaarstukken van belanghebbende is een schuld aan de bank opgenomen van f 747.370,- per 31 december 1996,
f 784.738,- per 31 december 1997 en f 823.927,- per 31 december 1998. In de verlies- en winstrekening van 1996, 1997 en 1998 wordt achtereenvolgens een rentebedrag van f 86.564,-, f 37.368,- en f 39.189,- ten laste van het resultaat over het betreffende jaar gebracht.
2.10 Naast vorenbedoelde bankschuld heeft belanghebbende in privé nog een schuld aan de Nationale Nederlanden van f 249.658,-. Door de Nationale Nederlanden werden er voorstellen gedaan om te komen tot schuldsanering. Tot een afwikkeling van deze schuld is het nimmer gekomen.
2.11 Belanghebbendes echtgenote genoot in het onderhavige jaar geen inkomen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Heeft de belanghebbende de rentebedragen ter zake van de bankschuld terecht ten laste van het resultaat gebracht?
- Zijn er verliezen te verrekenen?
3.2 De belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Niet, althans onvoldoende, weersproken is dat de onderhavige schuld van belanghebbende aan de bank per 31 december 1995
f 660.806,- bedroeg. Het hof gaat er van uit dat het bij de onder 2.6 vermelde verhogingen van de schuld door de bank gaat om bijgeschreven rente.
Op grond van de onder 2.2 tot en met 2.8, 2.10 en 2.11 vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof aannemelijk dat laatstbedoelde rente zo goed als zeker nimmer (ten dele) zal worden voldaan, met als gevolg dat de geldswaarde van die bijgeschreven rente op nihil gesteld moet worden. Daarbij dient te worden bedacht dat pogingen om de reeds vele jaren bestaande bankschuld, ten aanzien waarvan belanghebbende in ieder geval vanaf 1990 nimmer enige betaling aan de bank heeft verricht, af te wikkelen middels betaling door belanghebbende van een klein deel van de totale schuld, telkens op niets zijn uitgelopen.
Overigens is er geen aanleiding de bankschuld tegen een hoger bedrag dan f 660.806,- op de balans op te nemen.
Derhalve heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof de door belanghebbende in de jaarstukken van het onderhavige jaar aangebrachte verhoging op de balans van de bankschuld met
f 37.368,- en het brengen van dat rentebedrag ten laste van het resultaat terecht niet geaccepteerd.
4.2 Er is in het onderhavige jaar naar het oordeel van het hof geen aanleiding voor verrekening van verliezen (uit het verleden), nu de inspecteur niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld dat bij onherroepelijk vaststaande beschikking is bepaald dat de te verrekenen verliezen per 1 januari 1997 nihil bedragen, nog afgezien van de omstandigheid dat het hof overigens niet is gebleken dat er verliezen (uit het verleden) bestaan, die met het inkomen van belanghebbende over onderhavig jaar kunnen worden verrekend.
4.3 Het gelijk ligt mitsdien aan de kant van de inspecteur.
5. De proceskosten
Er zijn geen termen aanwezig te komen tot een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Gedaan op 19 juli 2002 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, mr. H.H.A. Fransen, raadsheer en mr. J.A. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en op die dag in het openbaar uitgesproken en bij verhindering van de voorzitter ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 19 juli 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.