Home

Hoge Raad, 12-09-2003, AK8314, 38484

Hoge Raad, 12-09-2003, AK8314, 38484

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 september 2003
Datum publicatie
27 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AK8314
Formele relaties
Zaaknummer
38484

Inhoudsindicatie

Nr. 38.484 12 september 2003 AF gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 juli 2002, nr. BK 312/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.484

12 september 2003

AF

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 juli 2002, nr. BK 312/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.021, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde of belanghebbende, die een schuld aan een bank heeft, de door de bank op die schuld bijgeschreven rente betreffende het jaar 1997 ten laste van de winst van dat jaar mag brengen.

3.2 Het Hof heeft in rov. 4.1 op grond van de in de rov. 2.2 tot en met 2.8, 2.10 en 2.11 van zijn uitspraak vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, aannemelijk geacht dat de vanaf 1996 door de bank bijgeschreven rente zo goed als zeker nimmer (ten dele) zal worden voldaan door belanghebbende, met als gevolg dat de geldswaarde van die bijgeschreven rente op nihil gesteld moet worden. Het Hof is vervolgens tot de slotsom gekomen dat de door belanghebbende in de jaarstukken van het onderhavige jaar aangebrachte verhoging op de balans van de bankschuld met ?. 37.368 en het brengen van dat rentebedrag ten laste van het resultaat terecht niet is geaccepteerd.

3.3 Onderdeel 2.2 van middel 2, dat dit oordeel bestrijdt, faalt. In voormelde rov. 4.1 ligt kennelijk besloten dat de verhoging van de schuldpositie op de balans per 31-12-1997 ten opzichte van die op de balans per 31-12-1996 niet reëel was, omdat moest worden aangenomen dat de crediteur (de bank) dat bijgeboekte bedrag niet zou invorderen (vgl. HR 18 oktober 2002, nr. 37413, BNB 2003/44).

3.4 De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.