Gerechtshof Leeuwarden, 29-11-2002, AF1490, BK 531/01
Gerechtshof Leeuwarden, 29-11-2002, AF1490, BK 531/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 november 2002
- Datum publicatie
- 4 december 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1490
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AO9498
- Zaaknummer
- BK 531/01
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 531/01 29 november 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 1.117.150,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 22 juni 2001 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 20 juli 2001 is ingekomen.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 9 oktober 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur, vergezeld van de heer A.
Ter voormelde zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van B B.V.. Deze B.V. vormt een fiscale eenheid met haar dochters C B.V., D B.V. en E B.V.. De levenspartner van belanghebbende Mw. F heeft vanaf de oprichting enige jaren 1 % van het aandelenkapitaal van B B.V. in haar bezit gehad. B B.V., D B.V. en E B.V. houden zich bezig met de exploitatie van onroerende zaken. C B.V. exploiteert een detailhandel in kleding aan de a-straat nummer 1 te L en heeft een filiaal aan de b-straat te L.
2.2 Het pand a-straat 1 te L is op 23 oktober 1981 aangekocht door belanghebbende voor f 1.750.000,-. Eerdere verkooptransacties in het jaar 1981 hadden een verkoopprijs van
f. 680.000,- (1 mei) en van f 1.450.000,- (24 juli). Het pand behoorde vanaf de aankoop op 23 oktober 1981 tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak van belanghebbende. Bij de geruisloze inbreng van de onderneming van belanghebbende per 1 januari 1982 is het pand ingebracht in B B.V. voor de waarde van
f 1.822.295,- ( f 1.750.000,- + overdrachtskosten).
2.3 Bij overeenkomst van 15 april 1987 heeft B B.V aan belanghebbende onvoorwaardelijk het recht verleend, voor de tijd van tien jaren, te rekenen vanaf 1 maart 1987, om het onroerend goed a-straat nummer 1 te L te kunnen kopen voor een bedrag van f 2.800.000,-. Er is door de B.V. geen tegenprestatie voor het verlenen van dit recht bedongen.
2.4 In opdracht van de bank heeft F Taxaties het pand op 10 februari 1987 getaxeerd op een waarde van f 2.450.000,-, zijnde de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur.
2.5 Bij zijn schrijven van 14 februari 1997 verklaart belanghebbende het optierecht te willen uitoefenen en het pand te willen kopen tegen betaling van het in de overeenkomst van 15 april 1987 vermelde bedrag. Overigens verklaart hij bereid te zijn om het optierecht te laten afkopen.
2.6 Het pand is op 22 april 1994 getaxeerd door G Makelaars op een onderhandse verkoopwaarde, in verhuurde staat, van f. 3.760.000,-.
Door de Belastingdienst/Registratie en Successie is het pand, eveneens in verhuurde staat, gewaardeerd per 1 januari 1993 op
f 3.360.000,-.
2.7. Bij overeenkomst van 20 februari 1997 komen B B.V. en belanghebbende overeen dat hij afziet van het verleende kooprecht en daarvoor een afkoopbedrag ontvangt van f 960.000,-. Dit bedrag is het verschil tussen de getaxeerde waarde van f 3.760.000,- en de uitoefenprijs van f 2.800.000,-.
2.8. Het bedrag van f 960.000,- is in 1997 geboekt ten gunste van belanghebbende in de rekening-courant tussen B B.V. en X en niet als dividend aangemerkt door laatstgenoemden.
2.9 Op 21 oktober 1998 is een boekenonderzoek ingesteld bij B B.V..
2.10 De overeenkomst van 15 april 1987 tussen belanghebbende en zijn B.V. is pas eind 1996 aan de fiscus kenbaar gemaakt (afgezien van registratie op 19 augustus 1988). Noch in de commerciële, noch in de fiscale jaarstukken van de B.V. is ooit melding gemaakt van de overeenkomst. Ook tijdens de diverse boekenonderzoeken is de overeenkomst niet zichtbaar geweest voor de onderzoekers. Noch in de aangiften inkomstenbelasting/vermogensbelasting van belanghebbende. noch in de toelichting daarop is er ooit melding van gemaakt. De arbeidsovereenkomst tussen de B.V. en belanghebbende vermeldt hieromtrent ook niets, ook heeft er geen aanpassing plaatsgevonden.
2.11 De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag onder meer het onder 2.8 vermelde bedrag van f 960.000,- bijgeteld als uitdeling en het belastbare inkomen vastgesteld op f 1.117.150,-, welke correctie hij bij de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de onder 2.11 genoemde correctie van f 960.000,-- heeft toegepast.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Uit het onder 2.3 vermelde moet worden afgeleid dat B B.V. in 1987 het bedoelde recht aan belanghebbende om niet heeft gegeven. Aangenomen moet worden, gelet op het grote belang voor belanghebbende, waarvan partijen zich bewust moeten zijn geweest, dat B B.V. de bedoeling heeft gehad belanghebbende te bevoordelen. Er was derhalve sprake van een schenking. Deze schenking is evenwel nietig omdat er geen notariële akte van is opgemaakt (artikel 1719 B.W. zoals dat toen gold). Belanghebbende heeft derhalve in 1987 dit recht niet genoten, omdat het niet tot stand is gekomen.
4.2 In 1997 heeft belanghebbende, gelet op het onder 2.7 en 2.8 vermelde, f 960.000,- van B B.V. genoten. Gelet op het grote bedrag gaat het Hof er van uit dat zowel B B.V. als belanghebbende zich ervan bewust waren dat en beoogden dat belanghebbende als aandeelhouder dit voordeel genoot. Er zijn geen feiten gesteld of aannemelijk geworden die het aannemen van een uitdeling verhinderen. De onder 3.1 genoemde vraag moet derhalve bevestigend worden beantwoord.
4.3 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 29 november 2002 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. J.A. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 4 december 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.