Gerechtshof Leeuwarden, 07-03-2003, AF5659, BK 567/02 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 07-03-2003, AF5659, BK 567/02 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 maart 2003
- Datum publicatie
- 12 maart 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2003:AF5659
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AU2008
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AU2008
- Zaaknummer
- BK 567/02 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nummer: 567/02 7 maart 2003
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Het ontstaan en de loop van het geding.
1.1. De inspecteur heeft belanghebbende op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze wet in het onderhavige jaar gold (: de wet), een aanslag voor het jaar 1999 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 203.730,-.
1.2. Nadat door belanghebbende bij de inspecteur tijdig tegen deze aanslag bezwaar was gemaakt, heeft laatstgenoemde bij de bestreden uitspraak van 18 december 2001 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), gedateerd 6 maart 2002, dat ter griffie van het hof is ingekomen op 6 maart 2002 en dat werd aangevuld bij brief (met bijlage) van 15 april 2002 en bij brief van 16 januari 2003.
1.4. Op 5 juli 2002 is het verweerschrift (met bijlagen) van de inspecteur ingezonden.
1.5. Met toestemming van het hof hebben achtereenvolgens belanghebbende op 30 augustus 2002 een conclusie van repliek en de inspecteur op 17 oktober 2002 een conclusie van dupliek ingezonden.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 27 januari 2003 te Leeuwarden. Op die zitting zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde, bijgestaan door dhr A, alsmede de inspecteur, bijgestaan door dhr B. Ter zitting is eveneens verschenen mr C. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat het niet de bedoeling is dat mr C als getuige-deskundige wordt gehoord, maar dat hij ter bijstand van de gemachtigde van belanghebbende zal optreden.
1.7. Ter zitting is door zowel belanghebbende als de inspecteur een pleitnota voorgelezen en overgelegd.
1.8.Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Tussen partijen staat het volgende als niet, althans onvoldoende, weersproken vast:
2.1. Belanghebbende, geboren op 19 maart 1932 en buiten gemeenschap van goederen gehuwd met mw D, geboren op 1 augustus 19.., was in 1999 zonder beroep. Zijn inkomen bestond in dat jaar uit een AOW-uitkering alsmede lijfrente-uitkeringen van E en F, aangevuld met enige inkomsten uit vermogen in de vorm van rente en dividend.
2.2. Belanghebbende heeft met ingangsdatum 1 maart 1998, onder polisnummer 0000000, een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule volgens de saldomethode bij F aangevraagd en afgesloten tegen een koopsom van f 1.000.000,-. De koopsom van de verzekering werd grotendeels (voor een bedrag van f 940.000,-) gefinancierd door het afsluiten van een lening bij de G Bank L en een belening bij F. De lijfrente-ingangsdatum is 1 maart 2003. Verzekeringsnemer en verzekerde is belanghebbende. De begunstigden zijn 1. de verzekeringsnemer (belanghebbende); 2. zijn echtgenote; 3. zijn kinderen; 4. zijn erfgenamen.
2.3. Op belanghebbendes verzoek werd de verzekering in augustus 1999 afgekocht. De afkoopwaarde van de verzekering bedroeg toen f 1.109.830,-.
Deze afkoopsom is als volgt besteed:
- aflossing genoemde lening G Bank L f 440.000,-
- aflossing genoemde belening F - 500.000,-
- verschuldigde dagrente belening - 993,-
- aankoop nieuwe saldo-lijfrente echtgenote - 101.200,-
- restantuitkering in contanten aan belanghebbende - 67.637,-
Totaal uitkering f 1.109.830,-
2.4. Voor genoemd bedrag van f 101.200 is een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule volgens de saldomethode ten name van de echtgenote van belanghebbende afgesloten bij F, met een nieuwe polis onder nummer 0000001. De ingangsdatum van deze verzekering is 1 augustus 1999 en de lijfrente-ingangsdatum 1 augustus 2002. De echtgenote van belanghebbende is verzekeringsnemer en verzekerde. De begunstigden zijn 1. De verzekeringsnemer ( de echtgenote van belanghebbende); 2. De echtgenoot van de verzekeringnemer (belanghebbende); 3. De kinderen van belanghebbendes echtgenote; 4. De erfgenamen van belanghebbendes echtgenote.
Ter afsluiting van deze verzekering heeft de echtgenote van belanghebbende een "aanvraagformulier voor een levensverzekering te sluiten bij de verzekeringsmaatschappij H N.V." ingevuld en aan de verzekeringsmaatschappij doen toekomen.
2.5. Bij de regelen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur een bedrag van f 109.830,- bij het door belanghebbende in zijn aangifte over het jaar 1999 aangegeven belastbare inkomen ad f 93.900,- geteld en het belastbare inkomen vastgesteld op f 203.730,-. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de aanslag onverkort gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de door belanghebbende onder polisnummer 0000000 per 1 maart 1998 afgesloten verzekering in augustus 1999 geheel is afgekocht, welk standpunt de inspecteur huldigt, dan wel of deze verzekering voor slechts een deel is afgekocht en gedeeltelijk overeenkomstig artikel 25, lid 14, van de wet wordt voortgezet door de onder 2.4. omschreven verzekering, onder polisnummer 0000001, hetgeen belanghebbende bepleit.
3.2. Belanghebbende is - kort gezegd - van mening dat de door hem in 1998 afgesloten verzekering in augustus 1999 slechts ten dele is afgekocht en deels is voortgezet door de verzekering omschreven onder 2.4. Hij komt - in afwijking van zijn aangifte - tot het volgende nadere standpunt:
- totale afkoopsom f 1.109.830,-
- af, koopsom saldo-lijfrente in 1998 - 1.000.000,-
- af, aankoop nieuwe saldo-lijfrente door echtgenote - 101.200,-
belast deel afkoopsom volgens de saldomethode f 8.630,-
Het belastbare inkomen dient volgens belanghebbende in zijn beroepschrift nader te worden vastgesteld op f 102.530,-. In de conclusie van repliek stelt belanghebbende dat nog rekening gehouden dient te worden met het vervallen van de rentevrijstelling ad f 2.000,- en bepleit hij een belastbaar inkomen van f 104.530,-.
3.3. De inspecteur voert daartegenover aan - kort samengevat - primair dat de in 1998 afgesloten verzekering in augustus 1999 geheel is afgekocht. Subsidiair stelt hij dat indien van een gedeeltelijke voortzetting sprake is, het belastbare rendement op pro-rata basis moet worden berekend. Meer subsidiair is hij van mening dat de aftrek van de rente op financieringen van de afgesloten polis in aftrek is beperkt. Nog meer subsidiair stelt hij dat de in de aangifte toegepaste rentevrijstelling van f 2.000,- moet komen te vervallen.
3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waaraan ter zitting overigens geen nieuwe gronden zijn toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
vooraf:
De onderhavige uitspraak is gedateerd 18 december 2001. Het beroepschrift van belanghebbende is op de griffie van het hof ingekomen op 6 maart 2002.
Belanghebbende stelt - zakelijk weergegeven - dat hij op 25 februari 2002 heeft geïnformeerd bij de inspecteur wanneer de uitspraak op zijn bezwaar tegen de onderhavige aanslag zal worden gedaan en dat hem toen door de inspecteur is meegedeeld dat de uitspraak reeds op 18 december aan belanghebbende is toegezonden. Belanghebbende heeft de inspecteur toen verzocht hem de uitspraak toe te zenden. Door de inspecteur wordt de hiervoor omschreven gang van zaken bevestigd.
De uitspraak is vervolgens aanstonds door de inspecteur aan belanghebbende gezonden. Op 26 februari 2002 heeft belanghebbende de uitspraak ontvangen. Belanghebbende ontkent dat hij de uitspraak vóór 26 februari 2002 heeft ontvangen. De inspecteur heeft aangegeven niet - met nadere gegevens - te kunnen aantonen dat hij de uitspraak daadwerkelijk op of omstreeks 18 december 2001 aan belanghebbende heeft gezonden.
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld gaat het hof er van uit dat de uitspraak pas op 26 februari 2002 aan belanghebbende bekend is gemaakt. Belanghebbende dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
met betrekking tot het eigenlijke geschil:
4.1. Op grond van artikel 25, lid 1, aanhef en onder g. juncto artikel 25, lid 10, van de wet wordt - voor zover van belang - als een periodieke uitkering of verstrekking die de tegenwaarde voor een prestatie vormt mede beschouwd hetgeen met betrekking tot een recht op zodanige periodieke uitkeringen of verstrekkingen wordt genoten ter zake van afkoop.
Lid 14 van dat artikel bepaalt - voor zover van belang - dat voor de toepassing van deze wet, in zoverre een recht op periodieke uitkeringen en verstrekkingen, wordt omgezet in een ander zodanig recht, het tweede recht beschouwd wordt als een voorzetting van het eerste.
4.2. Nu zowel de aanvra(a)g(st)er, als de hoogte van de koopsom, de lijfrente-ingangsdatum, de persoon van de verzekerde en verzekeringsnemer en de personen van de begunstigden, van de onder 2.2. omschreven verzekering afwijken van die van de onder 2.4. vermelde verzekering, is het hof van oordeel dat de onder 2.4 omschreven verzekering niet kan worden aangemerkt als een ander zodanig recht, dat overeenkomstig voormeld lid 14 wordt beschouwd als een gehele of gedeeltelijke voortzetting van de onder 2.2. vermelde verzekering. Daarbij acht het hof mede van belang dat belanghebbende bij de afkoop van laatstbedoelde verzekering de beschikking heeft gekregen over het overgrote deel van de geldswaarde van de afgekochte verzekering, hetwelk ten dele is aangewend voor de betaling van een tweetal schulden (aan de G bank L en F) en daarmee samenhangende dagrente en gedeeltelijk contant aan belanghebbende is uitbetaald.
4.3. De conclusie is dat de inspecteur het aangegeven belastbare inkomen terecht en met een juist bedrag heeft gecorrigeerd. Het gelijk ligt derhalve aan de kant van de inspecteur.
5. De proceskosten.
Er is geen aanleiding te komen tot een veroordeling tot betaling van een vergoeding van gemaakte proceskosten.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Gedaan op 7 maart 2003 door mr H.H.A. Fransen, raadsheer als voorzitter, mrs F.J.W. Drion en J. Huiskes, beiden raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr J. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 12 maart 2003 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het gerechtshof Leeuwarden.