Home

Gerechtshof Leeuwarden, 17-09-2004, AR2664, BK 1721/02 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 17-09-2004, AR2664, BK 1721/02 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
17 september 2004
Datum publicatie
23 september 2004
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR2664
Formele relaties
Zaaknummer
BK 1721/02 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of bij de bepaling van de op de eigen bijdrage AWBZ in mindering te brengen besparing van de huisvestingskosten dient te worden uitgegaan van het door de belanghebbende op subjectieve wijze vastgestelde totale bedrag van ƒ 14.244,-- of dat slechts de helft hiervan in aanmerking dient te worden genomen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: BK 1721/02 17 september 2004

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen, vestiging Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) voor het jaar 2000.

1. Onstaan en loop van het geding

1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 119.651,--.

1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 26 juli 2002 de aanslag gehandhaafd.

1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 27 augustus 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.

1.4. De inspecteur heeft 1 november 2002 een verweerschrift bij het gerechtshof ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 14 juni 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren belanghebbendes gemachtigde alsmede de inspecteur.

1.6. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende een door hem opgesteld overzicht van de gemaakte proceskosten overgelegd.

1.7. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 28 juni 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 9 juli 2004, aan partijen is verzonden.

1.8. Bij brief, ingekomen op 2 augustus 2004 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

1.9. De griffier heeft de belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 6 augustus 2004, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 11 augustus 2004 dat griffierecht voldaan.

1.10. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:

2.1. De belanghebbende, geboren op . juli 19.., en zijn echtgenote zijn in 1989 gezamenlijk opgenomen in het verzorgingstehuis A te Z. De financiering van dit tehuis valt onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (: AWBZ). Belanghebbendes echtgenote is op . maart 19.. overleden. De belanghebbende en zijn echtgenote waren in gemeenschap van goederen gehuwd.

2.2. De door de belanghebbende in het jaar 2000 betaalde eigen bijdrage AWBZ bedroeg ƒ 43.290,-- In zijn aangifte IB/PV over het jaar 2000 heeft de belanghebbende dit bedrag, verminderd met ƒ 7.122,-- wegens bespaarde huisvestingskosten, in aftrek gebracht als buitengewone lasten ter zake van ziekte. In zijn als aanvulling op zijn aangifte ingediende brief van 28 maart 2002 heeft de belanghebbende aangegeven dat nog rekening dient te worden gehouden met de besparing op de kosten van voeding ad

ƒ 3.650,--.

2.3. Bij de bepaling van het bedrag van de besparing op de kosten van huisvesting is de belanghebbende uitgegaan van de feitelijke situatie in 1989 vóór de gezamenlijke intrek van de belanghebbende en zijn echtgenote in het verzorgingstehuis. Dit bedrag heeft de belanghebbende aldus op subjectieve wijze vastgesteld op een bedrag van ƒ 14.244,--. Omdat belanghebbendes echtgenote inmiddels is overleden, heeft de belanghebbende in zijn aangifte slechts de helft hiervan als besparing op de kosten van huisvesting in aanmerking genomen.

2.4. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de eigen bijdrage AWBZ in aftrek toegelaten. Daarbij heeft hij – in afwijking van belanghebbendes aangifte – het gehele bedrag van

ƒ 14.244,-- (zie punt 2.3) als besparing op huisvestingskosten in aanmerking genomen. De aanslag heeft de inspecteur vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 119.651,--.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of bij de bepaling van de op de eigen bijdrage AWBZ in mindering te brengen besparing van de huisvestingskosten dient te worden uitgegaan van het door de belanghebbende op subjectieve wijze vastgestelde totale bedrag van ƒ 14.244,-- of dat slechts de helft hiervan in aanmerking dient te worden genomen.

3.2. De belanghebbende is van mening dat hij en zijn echtgenote in 1989 – vóór intrek in het verzorgingstehuis – ieder voor de helft bijdroegen aan de huisvestingskosten, omdat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Nu zijn echtgenote inmiddels is overleden, stelt de belanghebbende zich op het standpunt dat de op subjectieve wijze vastgestelde besparing op huisvestingskosten slechts voor de helft aan hem kan worden toegerekend.

3.3. De inspecteur is primair van opvatting dat, nu de belanghebbende er nadrukkelijk voor kiest om de besparing op de huisvestingskosten te berekenen volgens de subjectieve methode, het op deze wijze berekende bedrag geheel in aanmerking dient te worden genomen. De feitelijke situatie in 1989 vóór intrek in het verzorgingstehuis is na het overlijden van belanghebbendes echtgenote in 1990 niet anders geworden. Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat slechts een herberekening dient te worden gemaakt ter zake van de beïnvloedbare kosten, zoals gas, water en elektriciteit.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen in de van hen afkomstige stukken alsmede mondeling ter zitting zijn aangevoerd.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1993, nr. 28 644, BNB 1993/112, kan tot de als buitengewone last aftrekbare ziektekosten worden gerekend de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ, verminderd met de langs subjectieve weg - dat wil zeggen rekening houdend met de in feite door belanghebbende vóór de opneming in het verpleegtehuis gevolgde levenswijze - bepaalde besparing op zijn kosten van huisvesting en voeding die de opneming in het verpleegtehuis meebracht.

4.2. De belanghebbende heeft ervoor gekozen de besparing op de huisvestingskosten, uitgaande van de feitelijke situatie in 1989 vóór de gezamenlijke intrek van de belanghebbende en zijn echtgenote in het verzorgingstehuis, volgens de onder punt 4.1 bedoelde subjectieve methode vast te stellen. Deze besparing heeft hij aldus berekend op een bedrag van ƒ 14.244,--, waarvan hij vervolgens – omdat hij in gemeenschap van goederen was gehuwd – de helft als besparing op zijn huisvestingskosten in aanmerking heeft genomen. Dit laatste uitgangspunt acht het gerechtshof evenwel niet juist, omdat het tussen de belanghebbende en zijn echtgenote destijds geldende huwelijksgoederenregime naar het oordeel van het gerechtshof ter bepaling van belanghebbendes individuele besparing op zijn huisvestingskosten niet relevant is. De hoogte van de aan de belanghebbende toe te rekenen besparing op de kosten van huisvestingskosten die de opneming in het verzorgingstehuis meebracht, kan naar het oordeel van het gerechtshof namelijk niet per definitie gelijk worden gesteld aan belanghebbendes financiële bijdrage aan de gezamenlijke huisvestingskosten.

4.3. In dit geding zijn onvoldoende feitelijke gegevens naar voren gekomen op grond waarvan zou kunnen worden afgeweken van het door de belanghebbende op subjectieve wijze berekende totale bedrag van de besparing op huisvestingskosten. Ter zitting heeft de belanghebbende desgevraagd aangegeven dat hij ter zake van het in aanmerking te nemen bedrag van de besparing op huisvestingskosten geen subsidiair standpunt wenst in te nemen. Hierbij zij opgemerkt dat de belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij zich niet kan vinden in het voorstel van het gerechtshof om 75% van het door de belanghebbende berekende totale bedrag van de besparing op huisvestingskosten in mindering te brengen op de eigen bijdrage AWBZ.

4.4. Gelet op het voorgaande kan het gerechtshof niet anders oordelen dan dat het door de belanghebbende op subjectieve wijze berekende totale bedrag van de besparing op huisvestingskosten ad ƒ 14.244,-- in mindering dient te worden gebracht op de eigen bijdrage AWBZ.

4.5. Belanghebbendes beroep treft mitsdien geen doel.

5. De proceskosten

Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 17 september 2004 door mr. J. Huiskes, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra als griffier en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.

Afschrift aangetekend verzonden

aan beide partijen op: 22 september 2004