Home

Gerechtshof Leeuwarden, 21-01-2005, AS3939, BK 673/03 WOZ

Gerechtshof Leeuwarden, 21-01-2005, AS3939, BK 673/03 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
21 januari 2005
Datum publicatie
26 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3939
Formele relaties
Zaaknummer
BK 673/03 WOZ

Inhoudsindicatie

Tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar is in geschil het antwoord op de vraag of de zendinstallatie in zijn geheel dan wel onderdelen daarvan als een onroerende zaak is aan te merken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

BK 673/03 21 januari 2005

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van

X BV (voorheen Y BV)

te Z (: de belanghebbende)

tegen de uitspraak van

de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld

(: de heffingsambtenaar),

gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen een ten aanzien van haar ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (: Wet WOZ) genomen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Op grond van de Wet WOZ heeft de heffingsambtenaar het object a-weg 8 te 0000 YY L, gelegen in de gemeente Westerveld, bij beschikking onder nummer 00000 van 28 februari 2003 aangemerkt als een onroerende zaak en daaraan een waarde toegekend van € 26.806,00. Daarbij heeft de heffingsambtenaar Y BV te Z aangewezen als eigenaar en gebruiker.

1.2. Op 10 april 2003 heeft de belanghebbende tegen de waardebeschikking per fax een (gemotiveerd) bezwaarschrift ingediend.

1.3. Bij uitspraak van 3 juli 2003 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij een door het hof op 11 augustus 2003 ontvangen beroepschrift (met bijlage).

1.5. De motivering van het beroep (met bijlagen) is door het hof ontvangen op 12 december 2003.

1.6. Het verweerschrift van de heffingsambtenaar (met bijlagen) is op 12 maart 2004 door het hof ontvangen.

1.7. Op 8 juni 2004 heeft de belanghebbende een conclusie van repliek ingediend.

1.8. De conclusie van dupliek van de heffingsambtenaar is op 7 juli 2004 door het hof ontvangen.

1.9. Op 13 oktober 2004 heeft het hof van de belanghebbende nadere stukken ontvangen.

1.10. De heffingsambtenaar heeft op 21 oktober 2004 een nadere reactie bij het hof ingediend.

1.11. Op 25 oktober 2004 heeft het hof een zestiental kleurenfoto’s met toelichting van de belanghebbende ontvangen.

1.12. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van het hof op 4 november 2004 te Leeuwarden, alwaar namens de belanghebbende als gemachtigden zijn verschenen mr. A, bedrijfsjurist bij belanghebbende, en mevrouw mr B en mr. C, beiden advocaat te M. Namens de heffingsambtenaar zijn als gemachtigden verschenen de heer D, beleidsmedewerker van de gemeente Westerveld en mr. E, medewerker belastingzaken van F te Z.

1.13. Partijen hebben de ter zitting voorgedragen pleitnota’s overgelegd.

1.14. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.

2.1. De belanghebbende is een landelijk opererende aanbieder van mobiele telecommunicatiediensten zoals telefoon-, data- en internetverkeer via de mobiele telefoon. Zij onderhoudt daartoe een netwerk van door geheel Nederland geplaatste zend- en ontvangstinstallaties.

2.2. De voor belanghebbendes activiteiten vereiste frequentievergunning heeft een geldigheidsduur van 15 jaar en vervalt na verloop van deze termijn aan de overheid.

2.3. Bij beschikking in het kader van de Wet WOZ van 28 februari 2003 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van Y BV als eigenaar en gebruiker de waarde van een door hem als onroerende zaak aangemerkt object per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 26.806,00. Deze beschikking is genummerd 00000 en geldt voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004.

2.4. Het object is gelegen in de gemeente Westerveld aan de a-weg 8 te 0000 YY L.

2.5. Op 5 augustus 2002 hebben de gemeente Westerveld als eigenaar en de belanghebbende als opstalhouder voor de duur van 15 jaar een overeenkomst tot vestiging van een recht van opstal gesloten ten aanzien van het onderhavige object. De notariële akte voor de vestiging van het opstalrecht is op 9 oktober 2003 gepasseerd.

2.6. Het object bestaat uit een door hekwerk omheind perceel grond met een oppervlakte van circa 131 m² en een nabij dat hekwerk geplaatst sleutelkluisje. De vast in de bodem bevestigde omheining is voorzien van een afsluitbaar toegangshek. Het sleutelkluisje is geplaatst in een nabij het toegangshek in de bodem verankerde betonpaal. Het hekwerk is verbonden met een drietal ter plaatse geslagen aardputten voor blikseminslagbeveiliging.

2.7. Het perceel is gedeeltelijk verhard met straatklinkers en stoeptegels. Op het perceel bevinden zich een mast en een zend-/ontvangstinstallatie (: zendinstallatie).

2.8. De constructie van de mast bestaat uit aan elkaar gelaste metalen buizen. De hoogte van de mast is 37,5 meter. De mast heeft een driehoekige basisvorm waarvan de lengte van iedere driehoekszijde aan de voet van de mast 2,300 meter bedraagt en aan de top van de mast 1,300 meter. De mast rust op drie bevestigingspunten en is geplaatst op een betonnen fundament van 5 bij 7 meter met een dikte van 1 meter. Daarbij is de mast met in totaal twee maal negen moeren gefixeerd op ankerbouten die gedeeltelijk in het fundament zijn verzonken en welke voor het resterende deel door de bevestigingsogen van de mast steken. De bovenzijde van dit fundament is gelegen ter hoogte van het maaiveld.

De aanwendingsmogelijkheden van masten als de onderhavige zijn niet beperkt tot het enkel op hoogte brengen van een antennesysteem voor mobiele telefonie.

2.9. Een zendinstallatie bestaat uit gestandaardiseerde elementen:

- een Base Transreceiver Station (:BTS);

- een antennesysteem;

- kabels.

De samenstellende elementen zijn ieder van essentiële betekenis voor de werking van een zendinstallatie.

2.10. Op het betonnen fundament is nabij de voet van de mast een constructieframe van metalen rails bevestigd waarop een tweetal metalen installatiekasten zijn gemonteerd. In deze kasten is technische apparatuur geplaatst voor het elektronisch verwerken van zend- en ontvangstsignalen ten behoeve van mobiele telefonie volgens de GSM-standaard alsmede een noodstroomvoorziening in de vorm van accu’s. De afmetingen van elk van de kasten is 77 bij 136 bij 88 centimeter (breedte, hoogte en diepte). De belanghebbende duidt deze kasten met apparatuur aan als BTS-kasten. Rondom de BTS-kasten is op het betonnen fundament een aardring aangebracht die enerzijds is gekoppeld aan het metalen frame waarop de kast is geplaatst en die anderzijds is verbonden met de naast het fundament geslagen aardputten. De apparatuur in de BTS-kasten is via een elektriciteitskabel aangesloten op het elektriciteitsnet. Het stroomaansluitpunt beschikt over een afzonderlijke meter voor de registratie van het stroomverbruik.

2.11. Het antennesysteem bestaat uit drie antennes en twee schotels. De antennes en de schotels zijn ieder afzonderlijk gemonteerd aan stangen. Deze stangen zijn met klampen aan de mast bevestigd. De antennes zijn gemonteerd op een hoogte van ongeveer 36 meter, de schotels op een hoogte van ongeveer 33 meter.

2.12. Het antennesysteem is door kabels verbonden met de BTS-kasten. Vanuit de kast lopen de kabels via een op het betonnen fundament aangebrachte afgesloten metalen kabelgoot naar de mast. In de mast zijn de kabels langs stangen geleid naar de antennes en schotels.

2.13. Voor een goede werking van een zendinstallatie dient het antennesysteem hoger te worden geplaatst dan de in het dekkingsgebied aanwezige obstakels zoals bebouwing of beplanting, terwijl de afstand tussen het antennesysteem en de BTS-kast maximaal 500 meter mag belopen.

2.14. Het netwerk van de belanghebbende omvat thans 2.971 antenne opstelpunten. Daarbij wordt op 110 locaties gebruik gemaakt van een op een eigen mast gemonteerd antennesysteem. Op de overige 2.861 locaties is het antennesysteem aangebracht op van derden gehuurde hoge objecten. Ieder opstelpunt bestrijkt een cel binnen de honingraatstructuur van het netwerk. De diameter van een cel varieert van enkele honderden meters in stedelijke gebieden tot enkele kilometers in landelijk gebied. De opstelpunten vormen een uitgebalanceerd geheel binnen het netwerk, waarbij de belanghebbende naar optimalisatie streeft. Niet ieder opstelpunt beschikt over vast gemonteerde BTS-kasten of een hekwerk.

2.15. De belanghebbende is door uiteenlopende oorzaken geregeld genoodzaakt, ter behoud dan wel verbetering van de kwaliteit van haar netwerk, in gebruik zijnde antenne opstelpunten te verplaatsen. Doorgaans kan een antenne opstelpunt in één dag worden ontmanteld. De constructie van een zendinstallatie is zodanig dat het systeem zonder schade van betekenis kan worden verwijderd van het object waarop/-bij het is gemonteerd. Na verwijdering worden de afzonderlijke elementen gebruikt voor een elders in te richten antenne opstelpunt.

2.16. De waarde die door de ambtenaar aan het object is toegekend, bedraagt op de waardepeildatum € 26.806,00, waarin begrepen een bedrag van € 6.356,00 voor de zendinstallatie en € 3.000 voor het hekwerk.

2.17. Bij de bestreden uitspraak is de vastgestelde waarde gehandhaafd. Het bezwaar is gedeeltelijke gegrond verklaard, omdat de belanghebbende in de beschikking tevens als eigenaar is aangeduid, terwijl de eigendom van de onderliggende grond bij de gemeente berustte aangezien ten tijde van de WOZ-beschikking het opstalrecht nog niet was gevestigd.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. Tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar is in geschil het antwoord op de vraag of de zendinstallatie in zijn geheel dan wel onderdelen daarvan als een onroerende zaak is aan te merken.

3.2. De belanghebbende is van mening dat de zendinstallatie als een roerende zaak moet worden aangemerkt aangezien zij nimmer de bedoeling heeft gehad de onderhavige zendinstallatie duurzaam ter plaatse te laten verblijven, welke bedoeling naar buiten toe blijkt uit de door haar gebezigde constructie. Voorts bepleit de belanghebbende dat de zendinstallatie geen bestanddeel is van de als onroerend aan te merken mast. Het hekwerk moet als een roerende zaak worden aangemerkt, omdat het als enige functie heeft de bescherming van de roerende zendinstallatie. Het standpunt van de belanghebbende leidt tot een verlaging van de vastgestelde waarde tot op € 17.450,00.

3.3. De heffingsambtenaar verdedigt primair dat de zendinstallatie als een onroerende zaak moeten worden beschouwd omdat het een onzelfstandig onderdeel is van de onroerende mast en zonder die mast op de onderhavige locatie geen nuttige functie kan vervullen. Subsidiair bepleit de heffingsambtenaar dat de afzonderlijke onderdelen bestanddelen zijn van de mast. Meer subsidiair beschouwt de heffingsambtenaar de onderdelen van de zendinstallatie tezamen als een werk dat naar aard en inrichting als duurzaam met de grond verbonden moet worden beschouwd.

3.4. Niet in geschil is dat de grond en de mast tezamen als een onroerende zaak aan moeten worden gemerkt.

3.5. Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. De Wet WOZ stelt regels voor de bepaling en de vaststelling van de waarde van in Nederland gelegen onroerende zaken. Daarbij moet, voor zover thans van belang, onder onroerende zaak worden verstaan hetgeen onroerend is op grond van de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek (: BW).

4.2. Op grond van artikel 3:3, eerste lid, BW zijn onder meer onroerend de grond alsmede gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.

In artikel 3:3, tweede lid, BW worden alle zaken die niet onroerend zijn als roerend aangemerkt.

Ingevolge artikel 3:4, eerste lid, BW wordt als bestanddeel van een zaak beschouwd al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van de zaak uitmaakt, terwijl een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, op grond van artikel 3:4, tweede lid, BW bestanddeel wordt van de hoofdzaak.

4.3. Uit de wetshistorie blijkt dat de wetgever ter voorkoming van een al te ruime opvatting van het begrip “gebouwen en werken” naast het vereiste van het verenigd zijn met de grond de voorwaarde heeft opgenomen dat die vereniging duurzaam dient te zijn (Memorie van Antwoord II, Parlementaire Geschiedenis Boek 3, pagina 69).

4.4. In zijn arrest van 31 oktober 1997, nr. 16.404, NJ 1998, 97, BB 1998/252, heeft de Hoge Raad de volgende maatstaven gegeven voor de beoordeling van de vraag of een gebouw onroerend is in de zin van art. 3:3 lid 1 BW:

a) Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.

b) Bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht.

c) De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn.

d) De verkeersopvattingen kunnen - anders dan voor de vraag of iets bestanddeel van een zaak is in de zin van art. 3:4 BW- niet worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van die vraag onzekerheid blijkt te bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven geval als "duurzaam", onderscheidenlijk "verenigd" en in verband daarmee als "bestemming" en als "naar buiten kenbaar" heeft te gelden.

4.5. Naar het oordeel van het hof is de zendinstallatie als een zelfstandige zaak aan te merken waarvoor de samenstellende onderdelen ieder van essentiële betekenis zijn voor de werking ervan. Voor een optimale werking van de zendinstallatie dient enkel hoogte te worden toegevoegd. De gewenste hoogte kan worden gerealiseerd door plaatsing op bijvoorbeeld schoorstenen, flatgebouwen, kerktorens, watertorens, hoogspanningsmasten, voedersilo’s of lichtmasten, waarbij de keuze steeds zal afhangen van beschikbaarheid en geschiktheid. Slechts bij het ontbreken van geschikte beschikbare hoge draagobjecten richt de belanghebbende een eigen mast op. Hieruit blijkt dat een draagmast in zijn algemeenheid geen essentieel onderdeel is van de zendinstallatie, zodat de zendinstallatie als een van de draagmast te onderscheiden zelfstandige zaak is te beschouwen.

4.6. Het hof overweegt dat uit de vastgestelde feiten en de tot de gedingstukken behorende foto’s blijkt dat de zendinstallatie in constructief opzicht is verenigd met het draagobject. Het antennesysteem en de kabels zijn verbonden met de mast, de BTS-kast en de kabelgoot zijn verbonden met het betonnen fundament. De degelijke uitvoering van het werk waarborgt dat de zendinstallatie de werking van zwaartekracht en weersinvloeden door de tijd heen kan weerstaan. Het werk bezit derhalve de geschiktheid duurzaam ter plaatse te blijven. Uit de inrichting van de constructie kan naar het oordeel van het hof evenwel niet zonder meer worden afgeleid dat daaruit zou blijken dat de zendinstallatie bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven nu de bedrijfsvoering van de belanghebbende evenzeer een solide uitvoering van de zendinstallatie verlangt ter verzekering van de continuïteit en toegankelijkheid van haar netwerk, ook in die gevallen waarin een zendinstallatie voorzienbaar gedurende kortere tijd wordt geplaatst. De inrichting van de zendinstallatie geeft derhalve geen uitsluitsel over de bestemming van het werk. Daarom dient het hof na te gaan wat de aard van de zendinstallatie is.

4.7. De aard van de zendinstallatie moet naar het oordeel van het hof blijken uit de wijze waarop het werk door de belanghebbende wordt gebruikt, waarbij de maatschappelijke factoren waarbinnen de belanghebbende haar netwerk exploiteert mede bepalend zijn. Ontwikkelingen op de draadloze telecommunicatiemarkt, waarbij gedacht kan worden aan de toename van het aantal mobiele bellers en de introductie van nieuwe diensten als General Packet Radio Services (GPRS) en Universal Mobile Telecommunications System (UMTS), vragen van de belanghebbende voortdurend te werken aan optimalisering en uitbreiding van haar netwerk. Omstandigheden in het dekkingsgebied, zoals het oprichten van nieuwe hoge gebouwen, het wegvallen van een draagobject door brand of het wijzigen van een bestemmingsplan, kunnen de belanghebbende nopen tot verplaatsing van zendinstallaties. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande dat de zendinstallaties naar hun aard niet bestemd kunnen zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Uit de wijze waarop de belanghebbende in de praktijk haar netwerk aanpast aan de wisselende omstandigheden, hetgeen blijkt uit de tot de gedingstukken behorende lijst met opgeheven antenne opstelpunten en de ter zitting gegeven voorbeelden, zoals opgenomen in haar aanvullende pleitnota, kan de geobjectiveerde bedoeling van de belanghebbende met de zendinstallaties worden afgeleid, welke bedoeling in overeenstemming is met het hierboven door het hof vastgestelde karakter daarvan.

Het feit dat de belanghebbende mutaties in haar netwerk tot het minimum probeert te beperken kan niet tot een ander oordeel over de aard van de zendinstallatie leiden, omdat dit uitgangspunt samenhangt met haar streven naar winstmaximalisatie, welk bedrijfseconomisch motief niet van invloed mag zijn op zakenrechtelijke verhoudingen.

4.8. Zakenrechtelijke verhoudingen dienen voor derden kenbaar te zijn. Voor de onderhavige zendinstallatie overweegt het hof dat de hierboven vastgestelde bestemming niet strijdig is met de thans geldende verkeersopvatting. Slechts wat niet dan bij hoge uitzondering en met grote technische en financiële inspanning kan worden verplaatst wordt maatschappelijk als praktisch onverplaatsbaar beschouwd en is dus onroerend. Daarbij overweegt het hof dat de wetgever (Parlementaire Geschiedenis Boek 3, pagina 78) heeft gekozen voor een maatstaf die zich met het voortschrijden van de techniek mee kan ontwikkelen. Indachtig het intersubjectieve karakter van deze norm en de snelle technische ontwikkelingen die zich op het terrein van de telecommunicatiemarkt voordoen kan de niet als duurzaam aan te merken bestemming voor derden -na enig onderzoek- kenbaar zijn.

4.9. Op grond van het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat de zendinstallatie als zodanig niet is aan te merken als een onroerende zaak.

4.10. Naar het oordeel van het hof is de zendinstallatie noch een afzonderlijk element daarvan, bestanddeel van de mast. Daarvoor is redengevend dat de mast als draagconstructie compleet is en gebezigd kan worden voor meerdere aanwendingsmogelijkheden. De zendinstallatie maakt derhalve geen wezenlijk onderdeel uit van de mast. Voorts is de zendinstallatie zonder beschadiging van betekenis van de mast en het onderliggende fundament af te scheiden.

4.11. Ten aanzien van de omheining overweegt het hof dat het hekwerk geen bestanddeel is van de zendinstallatie, omdat voor een goede werking van de zendinstallatie geen hekwerk is vereist. Derhalve dient het hekwerk zakenrechtelijk afzonderlijk te worden gekwalificeerd. Het hof heeft vastgesteld dat het hekwerk in de bodem is verankerd. Het hof overweegt dat op grond daarvan sprake is van een duurzame vereniging van dat hekwerk met de grond. Reeds op grond hiervan is het hekwerk onroerend, hetgeen in overeenstemming is met de ter zake geldende verkeersopvatting aangezien in de grond verankerde hekwerken als onroerende zaken plegen te worden beschouwd. Derhalve kan in het midden blijven of het hekwerk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.

4.12. De zendinstallatie moet derhalve worden aangemerkt als een roerende zaak, zodat de heffingsambtenaar deze zaak ten onrechte in aanmerking heeft genomen bij de bepaling van de waarde van het object a-weg 8 te L. Het hekwerk is terecht in de waardering betrokken.

5. De conclusie

Het gelijk is derhalve aan de zijde van de belanghebbende voor wat betreft de zendinstallatie. Het hof zal het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar wegens schending van artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (: Awb) vernietigen en de waarde van het onderhavige object verminderen met de aan de zendinstallatie toegekende waarde.

6. De proceskosten

Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Daarbij volgt het hof de heffingsambtenaar niet in zijn stelling dat de belanghebbende haar kosten zelf zou moeten dragen, omdat vooral zij belang zou hebben bij de onderhavige uitspraak. Redengevend hiervoor is dat de heffingsambtenaar in bezwaar een onjuiste waardebeschikking heeft gehandhaafd, zodat het overeenkomstig de bedoeling van de wetgever is dat hij wordt veroordeeld in de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het gerechtshof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op € 402,50 (gewicht: zwaar, drie samenhangende zaken) ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten dienen te worden gedragen door de gemeente Westerveld.

7. De beslissing

Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

stelt de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-weg 8 te 0000 YY L, gemeente Westerveld, vast op een bedrag van

€ 20.450,00;

gelast dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 232,00 aan haar vergoedt;

veroordeelt de heffingsambtenaar de kosten aan de belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 402,50 en wijst de gemeente Westerveld aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.

Aldus vastgesteld op 21 januari 2005 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer en mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. Pruiksma in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.

Afschriften verzonden aan beide partijen op 26 januari 2005