Home

Gerechtshof Leeuwarden, 30-03-2007, BA2135, BK 939/04 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 30-03-2007, BA2135, BK 939/04 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
30 maart 2007
Datum publicatie
4 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA2135
Formele relaties
Zaaknummer
BK 939/04 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is of het onder 2.5 genoemde bedrag van f 34.231,- (: het bedrag) tot het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden gerekend.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: 939/04 30 maart 2007

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Noord (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende werd voor het jaar 1996 met dagtekening 9 oktober 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 315.490,-.

1.2 Op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 16 september 2004 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), dat op 19 oktober 2004 is ingekomen en dat is aangevuld bij brief van 15 december 2004 (met bijlagen).

1.4 De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. 1.5 Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 4 december 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, bijgestaan door de heer A, en de gemachtigde van belanghebbende B, alsmede namens de inspecteur C, bijgestaan door de heer D. Tevens is verschenen de heer E, die ter zitting als getuige is gehoord. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting op 14 september 2006 een pleitnota ingezonden en de inspecteur op 21 november 2006. Belanghebbende heeft ter zitting nog een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd. De inspecteur heeft ter zitting nog een print overgelegd met enige gegevens van de navorderingssanslag.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende was in het onderhavige jaar (onder meer) als maat verbonden aan de maatschap F.

2.2 Belanghebbende heeft samen met een aantal andere natuurlijke personen en rechtspersonen in 1995 door tussenkomst van de heer E geld ter beschikking gesteld aan G, gevestigd te L. Hij stelde in april 1995 een bedrag van f 25.000,- ter beschikking, het equivalent van één participatie. In zijn vermogensopstelling per 1 januari 1996 vermeldde belanghebbende dit bedrag bij de privé-bezittingen onder de noemer overige effecten als: H f 25.000,-.

2.3 In april 1995 sloten I (kantoorgenoot van belanghebbende) en X, handelend als voorzitter respectievelijk vice-voorzitter van G en E, "ten deze handelende als gevolmachtigde van de leden van H, gevestigd te L; e.e.a. volgens de aan deze overeenkomst gehechte volmacht en als zodanig bedoelde leden rechtsgeldig vertegenwoordigende, hierna: H" een overeenkomst (bijlage bij de aanvulling van het beroepschrift van 15 december 2004), waarin onder meer het volgende is overeengekomen:

"1. H heeft ter leen verstrekt onder de hierna volgende condities aan de stichting, die deswege bij deze schuldig erkent aan H een bedrag van driehonderdvijfentwintig duizend gulden (f 325.000,--). Tot zekerheid voor de terugbetaling van die geldlening heeft de stichting aan H overgedragen haar recht op de (toekomstige) vergoedingssom voor de bij haar in dienst zijnde voetballer J. (...)

2. Het bestuur van de stichting zal alvorens de speler J -wiens toekomstige vergoedingssom zij zoals hiervoor vermeld heeft overgedragen aan H- te transfereren, eerst overleg voeren met H.

3. Als aflossingsschema en rentevergoeding geldt tussen de vennootschap en de stichting het volgende: bij "verkoop" van de speler J zal de vergoedingssom in zijn geheel aan H toekomen. Van die verkoopopbrengst zal een bedrag dat gelijk is aan (of zoveel minder als die verkoopopbrengst lager zou zijn) het ter leen verstrekte bedrag van driehonderdvijfentwintig duizend gulden (f 325.000,--) als verplichte (gedeeltelijke) aflossing gelden. Een eventueel restant geldt als een (variabele) rentevergoeding, met dien verstande, dat eerst aan de stichting een verkoopprovisie toekomt, die als volgt zal worden berekend:

wanneer de verkoopopbrengst hoger is dan driehonderdvijfentwintigduizend gulden (f 325.000,--) van het dan nog resterende positieve verschil vijftig procent (50%) als verkoopprovisie toekomen aan de stichting, de andere vijftig procent (50%) van dat positieve verschil geldt als een rentevergoeding over de hoofdsom van H. (…)".

2.4 Op 19 april 1996 ontving belanghebbende in verband met die participatie een bedrag van f 59.231,- (inclusief de terugbetaling van het ter beschikking gestelde bedrag van f 25.000,-) op zijn bankrekening. Hij heeft het meerdere (f 34.231,-) niet aangegeven in 1996.

2.5 De definitieve aanslag was berekend naar een

belastbaar inkomen van f 282.917,-

Bij de navorderingsaanslag werd dit verhoogd

met het genoemde bedrag van f 34.231,-

zodat het belastbare inkomen (volgens het

verweerschrift) uitkwam op f 317.148,-.

Volgens de door de inspecteur ter zitting overgelegde print is de navorderingsaanslag echter opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 315.490,-.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of het onder 2.5 genoemde bedrag van f 34.231,-

(: het bedrag) tot het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden gerekend. Volgens de inspecteur is dit het geval. Hij is van opvatting dat het bedrag primair moet worden belast als inkomsten uit andere arbeid en subsidiair als rente. Volgens belanghebbende is sprake van onbelaste vermogenswinst.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 De inspecteur heeft primair gesteld dat sprake is van andere inkomsten uit arbeid. Voorwaarde hiervoor is onder meer dat het voordeel redelijkerwijs te verwachten was, in casu voorzienbaar was. Hoewel er zeker en gerede kans op voordeel bestond, is het hof van oordeel dat de inspecteur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voldaan is aan het voorzienbaarheidscriterium. In 19.. stond onvoldoende vast dat J zou worden getransfereerd naar een andere club met als gevolg dat zelfs een gerede kans op nadeel bestond.

4.2 Belanghebbende stelt dat hij geen partij is geweest bij de onder 2.3 genoemde overeenkomst.

4.3 Gelet op het onder 2.2 en 2.3 vermelde acht het hof aannemelijk dat belanghebbende door tussenkomst van de heer E

f 25.000,- ter beschikking heeft gesteld aan G en de vorm en de voorwaarden waaronder dit geschiedde heeft overgelaten aan anderen. Kennelijk is deze invulling geschied door de heren I, X en E.

4.4 Naar het oordeel van het hof is belanghebbende dan toch aan deze vorm (een geldlening) en voorwaarden (waaronder een rentebeding) gebonden. Het zich niet actief met genoemde vorm en voorwaarden bemoeien, maar deze aspecten overlaten aan anderen, betekent niet dat belanghebbende dan achteraf met succes een andersoortige overeenkomst kan stellen, namelijk een waarbij sprake zou zijn van een onbelaste vermogenswinst. Het bedrag is derhalve belastbaar als rente, gelet op het onder 2.3 sub 3 vermelde.

4.5 Aan het onder 4.3 en 4.4 vermelde kan niet afdoen dat het bestaan van de volgens de tekst van de overeenkomst van april 1995 daaraan gehechte volmacht niet is komen vast te staan. Bovendien is belanghebbende beloond conform de overeenkomst die E heeft gesloten met G. Belanghebbende heeft daardoor ingestemd met de afwikkeling van zijn storting ten behoeve van G en daarmee met de fiscale gevolgen daarvan.

4.6 Gelet op het voorgaande moet worden beslist als hierna te vermelden, nu het belastbare inkomen bij navordering blijkens het onder 2.5 vermelde niet te hoog is vastgesteld.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 30 maart 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer en mr. drs. S.A.W.J. Strik, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 4 april 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.