Home

Hoge Raad, 19-12-2008, BG7297, 44042

Hoge Raad, 19-12-2008, BG7297, 44042

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 december 2008
Datum publicatie
19 december 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BG7297
Formele relaties
Zaaknummer
44042

Inhoudsindicatie

Juridische kwalificatie van een overeenkomst.

Uitspraak

Nr. 44.042

19 december 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X2 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 30 maart 2007, nr. 939/04, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft in 1995 door tussenkomst van B een bedrag van ƒ 25.000 ter beschikking gesteld aan de Stichting D (hierna: de Stichting).

3.1.2. De ter zake geldende voorwaarden zijn vervat in de overeenkomst die B in 1995 als gevolmachtigde van onder meer belanghebbende met de Stichting heeft gesloten. In de overeenkomst is onder meer vermeld dat gelden aan de Stichting ter leen zijn verstrekt en dat een rentevergoeding is overeengekomen.

3.1.3. Ingevolge die overeenkomst heeft belanghebbende in 1996 van de Stichting een bedrag ontvangen van ƒ 59.231.

3.1.4. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996 niet vermeld dat hij in 1995 een bedrag aan de Stichting ter beschikking had gesteld en dat hij in verband daarmee in 1996 een bedrag van de Stichting had ontvangen.

3.1.5. De Inspecteur heeft aan belanghebbende over 1996 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ter zake van het door belanghebbende met zijn transactie met de Stichting behaalde voordeel van ƒ 59.231 min ƒ 25.000 is ƒ 34.231. Dat voordeel is door de Inspecteur primair aangemerkt als inkomsten uit arbeid en subsidiair als inkomsten uit vermogen.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende is gebonden aan de vorm van de door B met de Stichting gesloten overeenkomst (een geldlening) en de voorwaarden (waaronder een rentebeding) waaronder die overeenkomst is gesloten. Het zich niet actief met de genoemde vorm en voorwaarden bemoeien, maar deze aspecten overlaten aan anderen, betekent volgens het Hof niet dat belanghebbende achteraf met succes een andersoortige overeenkomst kan stellen.

3.3. Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel dient te worden vooropgesteld dat de juridische kwalificatie van een overeenkomst wordt bepaald door de inhoud van die overeenkomst en niet door de naam die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat de onder 3.1.2 bedoelde overeenkomst in werkelijkheid geen overeenkomst van geldlening belichaamt. Indien 's Hofs onder 3.2 weergegeven oordeel aldus moet worden verstaan dat deze stelling niet ter zake doet omdat de door partijen gebezigde benaming bepalend is voor het karakter van hun overeenkomst, is het Hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, heeft het nagelaten het zojuist weergegeven standpunt van belanghebbende kenbaar in de beoordeling te betrekken en is zijn uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Het middel slaagt derhalve.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.