Home

Gerechtshof Leeuwarden, 27-07-2007, BB0730, BK 196/01 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 27-07-2007, BB0730, BK 196/01 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
27 juli 2007
Datum publicatie
1 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0730
Formele relaties
Zaaknummer
BK 196/01 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is het niet eens met de door de ontvanger gehanteerde splitsing van de door hem in 2001 gedane betaling ad ƒ 10.582, - in een deel invorderingsrente en in een deel belasting. Hij wil dat het gehele bedrag als invorderingsrente wordt afgeboekt.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: BK 196/01 27 juli 2007

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst/Noord (hierna: de ontvanger).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Bij "Mededeling Inkomstenbelasting/premie volksverz." d.d. 3 januari 2001 is belanghebbende in kennis gesteld van het openstaande bedrag van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) over het 1994, aanslagnummer 738.80.711.H.46. Dit naar aanleiding van een door belanghebbende gedane betaling van ƒ 10.582, -.

1.2 Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft op 5 maart 2001 uitspraak gedaan op dit bezwaar.

1.3 Op 14 maart 2001 is van de zijde van belanghebbende een beroepschrift (met bijlagen) bij het hof ingekomen.

1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 12 juni 2001 heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden ter zitting van 9 oktober 2001, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de ontvanger. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Het onderzoek ter zitting is vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst.

1.5 Van de zijde van belanghebbende is op 14 november 2005 een brief met dagtekening 9 november 2005 ingekomen. Vervolgens heeft belanghebbende op 19 december 2005 opnieuw een brief, nu met dagtekening 12 december 2005, aan het hof doen toekomen.

1.6 De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 26 juni 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar belanghebbende en namens de ontvanger de heer A zijn verschenen. Het onderzoek ter zitting is vervolgens opnieuw geschorst. Op diezelfde dag na de zitting heeft belanghebbende aan de griffie van het hof een nader stuk afgegeven. Tezamen met het van de mondelinge behandeling van die dag opgemaakte proces-verbaal is dit stuk naar partijen gestuurd.

1.7 De ontvanger heeft op 4 oktober 2006 zijn reactie (met bijlage) op de onder 1.5 en 1.6 vermelde stukken bij het hof ingediend.

1.8 De mondelinge behandeling van het beroep is ter zitting van 24 mei 2007 vervolgd. Belanghebbende is hiervoor bij aangetekend verzonden brief d.d. 16 april 2007 uitgenodigd. Het stuk waarop belanghebbende door middel van het plaatsen van zijn handtekening de ontvangst van deze uitnodiging heeft bevestigd, is aan het hof geretourneerd. Desalniettemin is belanghebbende niet verschenen. Daarentegen is van de zijde van de ontvanger ter zitting van 24 mei 2007 wel iemand verschenen, namelijk de heer B.

1.9 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Blijkens de gedingstukken stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1 Bij "Mededeling Inkomstenbelasting/premie volksverz." d.d. 3 januari 2001 is belanghebbende in kennis gesteld van het openstaande bedrag van de aanslag IB/PV over het 1994, aanslagnummer 738.80.711.H.46. Dit naar aanleiding van een door belanghebbende gedane betaling van ƒ 10.582, -. Op deze mededeling staat het volgende vermeld:

"Beschikking invorderingsrente

Van de betaling die hierboven staat vermeld, is ƒ 1 368,00 afgeboekt als invorderingsrente.

Tegen deze beschikking kunt u bezwaar maken. Meer informatie hierover vindt u op de achterkant van dit formulier."

2.2 Belanghebbende heeft bij brief d.d. 5 februari 2001 bezwaar gemaakt. Zijn bezwaar richt zich op de splitsing van het totale betaalde bedrag in ƒ 1.368, - aan invorderingsrente en ƒ 9.214, - aan belasting. Op 5 maart 2001 heeft de ontvanger uitspraak gedaan op dit bezwaar. De ontvanger heeft hierin aangegeven dat de door belanghebbende gedane betaling niet integraal afgeboekt kan worden op de verschuldigde invorderingsrente. De beslissing van de ontvanger luidt dat de beschikking waarbij het bedrag van de in rekening gebrachte invorderingsrente is vastgesteld, wordt gehandhaafd. Indien belanghebbende het niet eens is met die beslissing wordt hij gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de belastingkamer van het hof.

2.3 Op 14 maart 2001 komt bij het hof een beroepschrift van belanghebbende binnen, welk beroep ter griffie wordt geregistreerd als (het onderhavige) nummer BK 01/00196. Als bijlagen heeft belanghebbende de onder 2.2 vermelde stukken en de onder 2.1 vermelde beschikking meegestuurd.

2.4 Op 14 november 2005 ontvangt het hof een brief van belanghebbende met dagtekening 9 november 2005. Deze brief vermeldt het (onderhavige) registratienummer BK 01/00196. Belanghebbende maakt in de brief melding van de aanslag IB/PV over 1994 met aanslagnummer 000.00.000.H96. Belanghebbende geef aan dat dit beroep de verjaring van de belastingschuld IB/PV 1994 omvat. Belanghebbende geeft vervolgens in de voormelde brief te kennen zijn bezwaren in te willen trekken, omdat de ontvanger daaraan uiteindelijk tegemoet is gekomen. Belanghebbende verzoekt wel om een veroordeling van de ontvanger in de kosten.

2.5 Op 19 december 2005 stuurt belanghebbende het hof een brief waarin hij vraagt naar de voortgang van zijn beroepszaak. Hij verwijst in die brief naar de omstandigheid dat de inspecteur - zoals door het hof ter zitting van 9 oktober 2001 toegestaan - voldoende gelegenheid is geboden om zich op de zaak voor te bereiden.

3. Het geschil en standpunten van partijen

3.1 Belanghebbende is het niet eens met de door de ontvanger gehanteerde splitsing van de door hem in 2001 gedane betaling ad ƒ 10.582, - in een deel invorderingsrente en in een deel belasting. Hij wil dat het gehele bedrag als invorderingsrente wordt afgeboekt.

3.2 De ontvanger stelt zich uiteindelijk (ter zitting van 24 mei 2007) op het standpunt dat noch de Invorderingswet 1990 noch de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) voorziet in de mogelijkheid om bezwaar te maken, dan wel beroep in te stellen tegen de toerekening van betalingen op een aanslag. Hij verzoekt het hof om het onder 2.2 vermelde bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren.

3.3 Voor een uitvoerige weergave van de onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

Vooreerst en vooraf

4.1 Uit de onder 2.4 vermelde brief van belanghebbende d.d. 9 november 2005 zou opgemaakt kunnen worden dat belanghebbende het onderhavige beroep in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht heeft willen intrekken. Belanghebbende stelt echter dat die voormelde brief abusievelijk naar het hof is gestuurd. De brief had volgens belanghebbende naar de rechtbank Leeuwarden (: de rechtbank) gestuurd moeten worden, alwaar een beroep inzake de verjaring van de ingevolge de aanslag IB/PV 1994 ontstane belastingschuld door belanghebbende aanhangig was gemaakt. Het dossier van dit beroep, geregistreerd onder nummer AWB 05/1420 heeft het hof vervolgens bij de rechtbank opgevraagd. Daaruit blijkt inderdaad dat belanghebbende beroep had ingesteld tegen een verrekening van een ingevolge de voorlopige aanslag IB/PV 2003 ontstane teruggave met de aanslag IB/PV 2004 met als argument dat laatstbedoelde belastingschuld zou zijn verjaard. Gelet hierop gaat het hof voorbij aan de inhoud van belanghebbendes brief van 9 november 2005. Het onderhavige beroep wordt geacht niet te zijn ingetrokken.

Rechtsoverwegingen

4.2 Artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt- voor zover hier van belang - dat de ontvanger het bedrag van de invorderingsrente vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is op het bezwaar en beroep met betrekking tot voormelde beschikking hoofdstuk V van de AWR van toepassing. Een belastingschuldige kan dus bezwaar maken tegen de hoogte van de in rekening gebrachte dan wel vergoede invorderingsrente.

4.2 Nu belanghebbende de onder 2.2 vermelde beslissing op bezwaar van de ontvanger kennelijk heeft opgevat - en dat gelet op de bijgevoegde rechtsmiddelverwijzing redelijkerwijs heeft kunnen en mogen doen - als een uitspraak op een bezwaarschrift op de voet van artikel 25, eerste lid, van de AWR staat tegen die uitspraak ingevolge artikel 26, eerste lid, (tekst 2001), naar het oordeel van het hof, beroep open bij het hof.

4.3 Belanghebbendes bezwaar en beroep is gericht op de toerekening van een door hem gedane betaling op de aanslag of op de invorderingsrente. Echter, noch de Invorderingswet 1990 noch de AWR voorziet in een mogelijkheid voor belanghebbende tot het instellen van bezwaar en/of beroep tegen de toerekening van betalingen op een aanslag. Het bezwaar is dan ook door de ontvanger ten onrechte ontvankelijk verklaard. Belanghebbende dient zich te wenden tot de burgerlijke rechter.

4.4 De slotsom is dat het beroep van belanghebbende gegrond is. Het hof zal het bezwaar van belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

5. Proceskosten

Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Het hof bepaalt deze kosten met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 292,70 aan reiskosten en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van 9 oktober 2001 en van 26 juni 2006. Voor een vergoeding van de proceskosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van voormeld besluit is naar het oordeel van het hof geen plaats.

6. De beslissing.

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de ontvanger;

verklaart het bezwaar van belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk; verstaat dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht ad ƒ 60, - (€ 27,23) aan hem vergoedt;

veroordeelt de ontvanger tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 292,70 en

wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.

Gedaan op 27 juli 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de tweede enkelvoudige kamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.

Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden

op: 1 augustus 2007