Home

Gerechtshof Leeuwarden, 15-02-2008, BC4798, BK 25/07 Loonbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 15-02-2008, BC4798, BK 25/07 Loonbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
15 februari 2008
Datum publicatie
21 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BC4798
Formele relaties
Zaaknummer
BK 25/07 Loonbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur de onderhavige verzuimboete van € 204,- terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 07/00025

uitspraakdatum: 15 februari 2008

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 06/1592 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 23 januari 2007, in het geding tussen

X B.V. te Z, belanghebbende,

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 26 april 2006 aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (: LB/PV) opgelegd over de maand juni 2005 ten bedrage van € 4.085,-. Op het aanslagbiljet is tevens een boete-beschikking opgenomen ten bedrage van € 204,-. Bij uitspraak van 7 juni 2006 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. Zij heeft haar beroep beperkt tot de boetebeschikking. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 23 januari 2007 het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking vernietigd. Tevens heeft de rechtbank teruggaaf van het griffierecht gelast.

Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur op 23 februari 2007 een beroepschrift (met bijlage) ingediend. Op 22 mei 2007 heeft zij de gronden van het beroep ingediend (met bijlage). Van belanghebbende heeft het hof op 25 juli 2007 een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen.

1.4. Het hof heeft het hoger beroep ter zitting van 21 januari 2008 behandeld. Daarbij zijn verschenen namens belanghebbende haar algemeen directeur de heer A en namens de inspecteur B, bijgestaan door de heer C. Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder 2.1 tot en met 2.3 is vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. In aanvulling daarop stelt het hof nog het volgende vast.

2.2. Toepassing van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 november 2001, nr. DGB2001/637, leidde niet tot het achterwege laten van het opleggen van een boete.

2.3. Voor wat betreft het jaar 2005 heeft belanghebbende alleen over de maand juni een onjuiste aangifte LB/PV gedaan.

3. Het geschil

3.1. In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur de onderhavige verzuimboete van € 204,- terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.

3.2. De inspecteur is van mening dat de rechtbank het beroep ten onrechte gegrond heeft verklaard, omdat het verzuim van de controller aan belanghebbende kan worden toegerekend en er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.

3.3. Belanghebbende acht de uitspraak van de rechtbank juist. Zij stelt zich op het standpunt dat er voldoende zorg is betracht bij het doen van aangifte. Voorts wijst zij erop dat de fout, zodra deze was ontdekt, is hersteld, hetgeen als perfect gedrag moet worden aangemerkt.

3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Ter zitting heeft de inspecteur daar desgevraagd aan toegevoegd dat het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 21 maart 2007, nr. CPP2006/2918M, Stcrt. 2007, 63 (hierna: het Besluit) niet kan worden toegepast omdat dit van latere datum is. Bovendien is de inspecteur van opvatting dat het bedrag van de vrijwillige verbetering

( € 4.085,-), nu deze slechts betrekking heeft op een maand en niet op een geheel jaar, te hoog is om een verzuimboete op grond van het Besluit achterwege te laten.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. Ingevolge artikel IV van het Besluit wordt na paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) een nieuwe paragraaf 24a BBBB 1998 ingevoegd. Deze nieuwe paragraaf luidt - voor zover hier van belang -als volgt:

§ 24a. Aangiftebelastingen (artikel 67c van de AWR); vrijwillige verbetering

1. Indien sprake is van een "vrijwillige verbetering" in de zin van paragraaf 28, derde lid, van dit besluit kan de inspecteur een verzuimboete opleggen van 5 procent met een maximum van € 4537.

2. De inspecteur legt geen verzuimboete op indien het belastingbedrag dat ingevolge de vrijwillige verbetering alsnog wordt betaald minder bedraagt dan € 5000. […]

3. Paragraaf 24, vierde lid van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 24, lid 4 van het Besluit - voor zover hier van belang -luidt als volgt:

4. Bij het vaststellen van de verzuimboete gaat de inspecteur uit van het kalenderjaar of (gebroken) boekjaar. […] Heeft de niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betaalde belasting betrekking op een kortere periode dan een kalenderjaar of (gebroken) boekjaar, dan berekent de inspecteur de verzuimboete uitgaande van die kortere periode.

4.2. Bij het Besluit wordt in artikel X het onder 2.2 vermelde besluit van 1 november 2001 ingetrokken en bepaald dat de inwerkingtreding van het Besluit plaatsvindt met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant (te weten 29 maart 2007) waarin het wordt geplaatst. Voor de inwerkingtreding van artikel IV zijn geen afwijkende bepalingen opgenomen in het Besluit.

4.3. Gelet op het onder 4.1 en 4.2 vermelde en de omstandigheid dat het Besluit ten gunste van belanghebbende werkt, is het hof van oordeel dat dit Besluit van toepassing is op de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete. De in § 46 van het BBBB 1998 opgenomen overgangs- en slotbepalingen onderschrijven dit oordeel. Nu tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een vrijwillige verbetering en tevens vaststaat dat belanghebbende over het jaar 2005 geen andere onjuiste aangiften LB/PV heeft gedaan, betekent vorenstaande dat aan belanghebbende geen verzuimboete kan worden opgelegd.

4.4. In de verwijzing van § 24a, lid 3 naar § 24, lid 4, slotzin van het Besluit ziet het hof geen aanleiding om het grensbedrag van € 5.000,- te delen door twaalf, omdat de vrijwillige verbetering een maandaangifte betreft. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat het Besluit en de daarbij gegeven toelichting niet leiden tot deze - door de inspecteur voorgestane - uitleg. Genoemd lid 4 zegt weliswaar iets over de (maximaal) te berekenen verzuimboete bij een kortere periode dan een kalenderjaar, maar zegt niets over een aanpassing van het grensbedrag van € 5.000,- in zo'n geval. Wanneer dit wel de bedoeling was geweest, had het voor de hand gelegen dit op een duidelijke wijze tot uitdrukking brengen in de tekst of de toelichting op het Besluit.

4.5. De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur ongegrond is. Het hof komt niet toe aan de vraag of sprake is van (toerekenbare) schuld bij belanghebbende.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu van dergelijk kosten niet is gebleken.

6. De beslissing

Het gerechtshof

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mrs. D.J. Keur en F.J.W. Drion, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is op 15 februari 2008 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen

verzonden op: 20 februari 2008

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.