Home

Gerechtshof Leeuwarden, 25-04-2008, BD0698, BK 93/07 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 25-04-2008, BD0698, BK 93/07 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
25 april 2008
Datum publicatie
29 april 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BD0698
Formele relaties
Zaaknummer
BK 93/07 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ondanks haar schriftelijke afmelding (zie 2.3) ten onrechte toch een uitspraak heeft gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 93/07

Uitspraakdatum: 25 april 2008

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Z, belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak AWB 06/1795 van de rechtbank Leeuwarden van 4 mei 2007 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 7 februari 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 10.431, -.

Namens belanghebbende is hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 20 juni 2006 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2007, verzonden op 7 mei 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (: de rechtbank) het namens belanghebbende ingestelde beroep tegen vorenbedoelde uitspraak ongegrond verklaard.

Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift (met bijlage) van 30 mei 2007, bij het hof ingekomen op 31 mei 2007. Op 6 juni 2007 heeft belanghebbende haar hoger beroep nader gemotiveerd. Op 10 juli 2007 heeft de inspecteur een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008. Aldaar zijn verschenen namens de inspecteur de heren A en B. Met kennisgeving van afwezigheid, aangegeven in haar brief d.d. 26 februari 2008 ingekomen op 27 februari 2008, is belanghebbende niet ter zitting verschenen.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

2.1 Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder 2.1 tot en met 2.4 is vermeld in de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep heeft belanghebbende tegen die door de rechtbank vastgestelde feiten niets aangevoerd, zodat het hof van die feiten zal uitgaan. In aanvulling daarop stelt het hof nog het volgende vast.

2.2 Tijdens het boekenonderzoek is volgens de controleur uitvoerig gesproken over wie binnen de maatschap welke werkzaamheden doet. Uit de door de controleur bijgehouden kladaantekeningen valt op te maken dat gesteld is dat belanghebbende "niet buiten de deur komt" en dat "zij geen biedingen aanneemt" (zie bijlage 8 van het bij de rechtbank ingediende verweerschrift).

2.3 Het beroep is door de rechtbank behandeld ter mondelinge zitting op 11 april 2007. De zoon van belanghebbende heeft bij faxbericht, verstuurd op 10 april 2007 om 20.48 uur, aangegeven dat zijn moeder wegens gezondheidsredenen niet in staat was ter zitting te verschijnen. Dat was de tweede keer dat belanghebbende zich zeer kort voor de mondelinge behandeling liet afmelden. De mondelinge behandeling stond eerder gepland op 23 februari 2007. De rechtbank heeft in het voormelde faxbericht geen verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling op 11 april 2007 gelezen. De mondelinge behandeling is vervolgens doorgegaan in afwezigheid van belanghebbende.

2.4 De rechtbank heeft op 4 mei 2007 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. De rechtbank heeft daarin de vraag of de werkzaamheden van belanghebbende behoren tot de uitgesloten werkzaamheden in de zin van artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ondanks haar schriftelijke afmelding (zie 2.3) ten onrechte toch een uitspraak heeft gedaan. Vervolgens geeft zij aan het met de onderhavige aanslag - naar het hof begrijpt met de onderhavige uitspraak van de rechtbank - niet eens te zijn. Zij voert verder in hoger beroep geen enkel argument hiervoor aan.

3.2 De inspecteur is van mening dat er geen reden was voor de rechtbank om de mondelinge behandeling van het beroep opnieuw uit te stellen. Hij vindt dat de rechtbank op grond van de stukken tot een gefundeerd oordeel kon komen. Hij concludeert tot een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

3.3 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. Vooreerst en vooraf omtrent de mondelinge behandeling van het hoger beroep

4.1 Op 27 februari 2008 is bij het hof een brief van belanghebbende ingekomen. Daarin stelt zij dat zij om gezondheidsredenen de zitting van 29 februari 2008 niet kan bijwonen. Het hof heeft in deze brief geen verzoek om uitstel gelezen. Bij brief d.d. 27 februari 2008 heeft het hof belanghebbende daarop geattendeerd. Het hof heeft daarin ook uitdrukkelijk aangeven dat de zitting gewoon door zou gaan. In die brief is belanghebbende tevens opmerkzaam gemaakt dat zij, indien zij wel uitstel wenst, dit alsnog kenbaar moest maken en bewijsstukken van haar verhindering diende te overleggen. Tevens is belanghebbende in die brief geïnformeerd over de mogelijkheid om zich ter zitting te laten vertegenwoordigen. Van belanghebbende is vervolgens niets meer vernomen. Gelet hierop heeft het hof in afwezigheid van belanghebbende het hoger beroep op 29 februari 2008 mondeling behandeld, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat belanghebbende op de juiste wijze is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.

De overwegingen omtrent het geschil

4.2 Belanghebbende klaagt in hoger beroep erover dat de rechtbank ondanks haar schriftelijke afmelding voor de mondelinge behandeling (zie 2.3) ten onrechte toch een uitspraak heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in het faxbericht van 10 april 2007 redelijkerwijs geen verzoek om uitstel heeft hoeven lezen. De rechtbank heeft daarom, naar het oordeel van het hof, terecht de mondelinge behandeling op 11 april 2007 in afwezigheid van belanghebbende laten plaatsvinden, temeer omdat een eventueel hoger beroep haar de mogelijkheid zou geven alsnog haar argumenten mondeling toe te kunnen lichten. Dat zij van deze mogelijkheid (opnieuw) geen gebruik heeft gemaakt (zie 4.1) doet daaraan niet af.

4.3 Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden een juiste beslissing heeft genomen. De onder 2.3 weergegeven inhoud van de kladaantekeningen, waaraan het hof geloof hecht, bevestigen dat oordeel. De rechtsoverwegingen van de rechtbank maakt het hof dan ook tot de zijnde.

4.4 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 25 april 2008 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. B.J.J. Melssen, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 29 april 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.