Rechtbank Leeuwarden, 04-05-2007, BG1068, AWB06/1795
Rechtbank Leeuwarden, 04-05-2007, BG1068, AWB06/1795
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 mei 2007
- Datum publicatie
- 21 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2007:BG1068
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2008:BD0698
- Zaaknummer
- AWB06/1795
Inhoudsindicatie
Uitgesloten werkzaamheden voor toepassing urencriterium.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/1795
Uitspraakdatum: 4 mei 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen, verweerder.
Procesverloop
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H36) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.431.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 26 juli 2006, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2007 te Leeuwarden.
Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde A] en [gemachtigde B].
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Eiseres is geboren op [datum] 1949.
De echtgenoot van eiseres, [echtgenoot], is beëdigd makelaar en taxateur onroerende zaken. Tot 1 januari 1999 oefende de echtgenoot zijn beroep uit in een vennootschap, [vennootschap] Inc., waarvan hij directeur/eigenaar was. De echtgenoot en eiseres waren bij deze vennootschap in loondienst tegen een beloning in 1998 van respectievelijk f.71.120 en f.24.358.
2.2. Met ingang van 1 januari 1999 bestaat er een maatschap tussen [echtgenoot], eiseres en [zoon], de zoon van eerstgenoemde partijen. Het doel van de maatschap is het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening uitoefenen van een makelaardij en alles wat daarmee verband houdt, zulks in de meest uitgebreide zin des woords. Tot de activiteiten van de maatschap behoren onder meer het adviseren en bemiddelen bij aan - en verkoop van onroerend goed, hypotheken, taxaties en assurantiën.
2.3. De echtgenoot ontvangt een jaarlijkse arbeidsvergoeding van f.75.000, eiseres ontvangt een arbeidsvergoeding groot f.30.000 en de zoon ontvangt een arbeidsvergoeding van f.45.000.
De resterende winst komt aan de maten toe in de verhouding 50:25:25.
2.4. In 2005 is namens verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij de maatschap waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 2003 van de maatschapsleden is beoordeeld. In het rapport van het boekenonderzoek is onder meer het volgende vermeld.
De heer [echtgenoot] is als enige beëdigd/gediplomeerd makelaar en taxateur o.g. De zoon [zoon] is nog bezig met de studie. Samen voeren zij full time gedurende meer dan 12 jaar de specifieke makelaarswerkzaamheden uit.
[eiseres] is de vaste persoon op kantoor en is full time werkzaam. Zij verricht de volgende werkzaamheden:
de ontvangst van klanten
bedienen van de telefoon, e-mail en fax
het agendabeheer
het uittypen van taxatierapporten
het beheren van de dossiers
het bijhouden van de dagelijkse administratie
het administratief voorbereiden van taxaties
Tijdens het in kaart brengen van de werkzaamheden verklaarde de firmant [echtgenoot] nadrukkelijk dat zijn echtgenote geen inhoudelijke makelaarswerkzaamheden uitvoert.
De controleambtenaar heeft een gespreksnotitie opgesteld. Hierin is over de werkzaamheden van eiseres onder meer vermeld dat zij geen inhoudelijke makelaarswerkzaamheden verricht en dat zij niet buiten de deur komt.
2.5. Bij de aanslagregeling heeft verweerder zich op het standpunt gesteld eiseres geen recht heeft op zelfstandigenaftrek.
Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag de werkzaamheden van eiseres behoren tot de uitgesloten werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6, lid 2, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet).
Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.76 van de Wet geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
In artikel 3.6 van de Wet is bepaald dat onder het urencriterium wordt verstaan het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of
b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
Ingevolge lid 2, onderdeel a, van voornoemd artikel komen voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 2003 ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor de onderneming heeft besteed en evenmin dat eiseres en haar echtgenoot verbonden personen zijn in de zin van artikel 3.6 van de Wet.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat op eiseres de last rust om, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, te bewijzen dat de door haar ten behoeve van de onderneming verrichte werkzaamheden voor de toepassing van artikel 3.6, lid 1, aanhef, van de Wet in aanmerking kunnen worden genomen en dat deze werkzaamheden derhalve niet dienen te worden gerangschikt onder de uitgesloten werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.
4.4. De activiteit van het samenwerkingsverband tussen eiseres en haar echtgenoot en zoon bestaat uit het uitoefenen van een makelaardij, een en ander in de ruimste zin des woords.
Uit de feiten zoals die hiervoor zijn vermeld leidt de rechtbank af dat nagenoeg alle hoofdwerkzaamheden met betrekking tot die makelaardij uitgevoerd door de echtgenoot van eiseres dan wel door hun beider zoon. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres ten behoeve van het samenwerkingsverband de hiervoor onder 2.4. genoemde werkzaamheden heeft verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres uitgevoerde werkzaamheden, gelet op de activiteit van het samenwerkingsverband, slechts van ondersteunende aard. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van de notitie van de controleambtenaar waarin is vermeld dat eiseres geen inhoudelijke makelaarswerkzaamheden verricht en dat zij ‘niet buiten de deur komt’. Voorts heeft de rechtbank geen reden er aan te twijfelen dat de echtgenoot van eiser tegenover de controleambtenaar heeft verklaard dat eiseres geen inhoudelijke makelaarswerkzaamheden uitvoert.
De rechtbank acht voor het onderhavige geschil niet van belang dat de door eiseres verrichte werkzaamheden van groot belang zijn voor de onderneming en evenmin dat eiseres mogelijk over ondernemerskwaliteiten beschikt.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een samenwerkingsverband als het onderhavige tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is.
Aan het door eiseres genoemde onderzoek hecht de rechtbank in dit verband geen waarde nu geen inzicht is verschaft in de exacte aard en omvang van dat onderzoek en de vragen die zijn gesteld. Niet aannemelijk is geworden dat de aard van de vragen was toegespitst op een situatie als in de onderhavige casus aan de orde is. De rechtbank overweegt dat de in het onderzoek betrokken man-vrouw-firma’s in elk geval niet relevant kunnen zijn omdat daar sprake is van verbonden personen. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de uitkomst van het onderzoek dient te leiden tot de slotsom dat geen sprake is van uitgesloten werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6, lid 2, van de Wet.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd te bewijzen dat haar werkzaamheden in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van artikel 3.6, lid 1, van de Wet. Verweerder heeft derhalve terecht de zelfstandigenaftrek niet toegekend.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2007 door mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.