Home

Gerechtshof Leeuwarden, 03-04-2009, BI0359, BK 5/08 Afvalstoffenheffing

Gerechtshof Leeuwarden, 03-04-2009, BI0359, BK 5/08 Afvalstoffenheffing

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
3 april 2009
Datum publicatie
8 april 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI0359
Zaaknummer
BK 5/08 Afvalstoffenheffing

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt voor de aanslagen rioolgebruiksrecht. Ten aanzien van de aanslagen afvalstoffenheffing is er tussen partijen geen geschil meer (zie hierna 4.1).

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 08/00005

uitspraakdatum: 3 april 2009

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 07/848 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 22 november 2007, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden,

de heffingsambtenaar,

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007, op één aanslagbiljet verenigd, 30 aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd ter zake van evenzoveel percelen. De aanslagen bedragen elk € 294,45. Het aanslagbiljet is gedagtekend 28 februari 2007 en heeft als vorderingsnummer 0000000000.

1.2. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het jaar 2007, op één aanslagbiljet verenigd, 33 aanslagen rioolgebruiksrecht opgelegd ter zake van evenzoveel eigendommen. De aanslagen bedragen elk € 71,03. Het aanslagbiljet is gedagtekend 28 februari 2007 en heeft het aanslagnummer 0000000001.

1.3. Het tegen voornoemde aanslagen ingediende bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 30 maart 2007 ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 22 november 2007, verzonden 23 november 2007, het beroep ongegrond verklaard.

Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 4 januari 2008 een pro forma beroepschrift (met bijlage) ingediend. Op 28 januari 2008 zijn de gronden van het beroep (met bijlagen) bij het hof ingekomen. De heffingsambtenaar heeft op 25 februari 2008 een verweerschrift ingediend. Vervolgens hebben partijen schriftelijk gerepliceerd en gedupliceerd. Voorafgaand aan de zitting heeft de heffingsambtenaar op verzoek van het hof afschriften van de aanslagbiljetten en van het bezwaarschrift ingezonden.

1.6. Het hof heeft het hoger beroep behandeld ter zitting van 21 januari 2009. Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde A. Namens de heffingsambtenaar is verschenen B. Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar van diverse panden in de gemeente Leeuwarden. Elk van de panden wordt verhuurd aan meerdere studenten, die ieder voor zich een eigen huishouding voeren. De studenten hebben de keuken en/of de sanitaire voorzieningen van het pand in gemeenschappelijk gebruik. Belanghebbende heeft zelf geen ruimtes in de panden in gebruik.

2.2. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende, als degene die een onzelfstandig gedeelte van een perceel respectievelijk eigendom ten gebruike heeft afgestaan, als belastingplichtige voor de afvalstoffenheffing en het rioolgebruiksrecht aangemerkt en de onder 1.1 en 1.2 genoemde aanslagen aan belanghebbende opgelegd.

3. Het geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt voor de aanslagen rioolgebruiksrecht. Ten aanzien van de aanslagen afvalstoffenheffing is er tussen partijen geen geschil meer (zie hierna 4.1).

3.2. Belanghebbende is van mening dat de aanslagen rioolgebruiksrecht niet aan hem, als verhuurder, maar aan de huurders van zijn panden hadden moeten worden opgelegd omdat zij de feitelijke gebruikers zijn. Er is zijns inziens geen sprake van het gedeeltelijk in gebruik afstaan, aangezien daarvoor vereist is dat de verhuurder zelf (deels) feitelijk gebruik maakt van het pand.

3.3. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de aanslagen rioolgebruiksrecht terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.

3.4. Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd dat het geschil zich niet uitstrekt tot de aanslag rioolgebruiksrecht voor het eigendom gelegen aan het Molenpad 43 te Leeuwarden.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. Ter zitting hebben partijen zich ten aanzien van de onder 1.1 vermelde aanslagen afvalstoffenheffing nader op het standpunt gesteld dat deze aanslagen ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij verwijzen hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 2008, nr. 43.964, LJN BD0984. Dit gezamenlijk standpunt komt het hof juist voor. Dit betekent dat het hoger beroep van belanghebbende ten aanzien van dit punt gegrond is.

4.2. In het onderhavige jaar bevatte de Verordening rioolrechten Leeuwarden 2007 (hierna: de Verordening) (onder meer) de navolgende bepalingen:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

e. eigendom : a. een onroerende zaak, als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ;

[…]

c. een gedeelte van onder a of b genoemd object dat blijkens zijn indeling

is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

[…]

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam 'rioolrechten' worden geheven:

[…]

b een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

2. […]

3. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:

[…]

b ingeval een onzelfstandig gedeelte van een eigendom ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

4.3. In artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (hoofdstuk III) is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak wordt aangemerkt (a) een gebouwd eigendom en (c) een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

4.4 Gelet op de onder 2.1 vermelde feiten is het hof van oordeel dat de diverse panden van belanghebbende ieder voor zich kunnen worden aangemerkt als een eigendom als bedoeld in artikel 1 van de Verordening. Dit geldt niet voor de kamers die belanghebbende aan de studenten verhuurt omdat de huurders van de kamers steeds (meer dan bijkomstig) afhankelijk zijn van elders in het pand aanwezige voorzieningen; te weten de keuken en/of de sanitaire voorzieningen. De kamers kunnen daarom niet worden aangemerkt als een gebouwd eigendom of een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt is. De kamers dienen te worden aangemerkt als onzelfstandige gedeelten van een eigendom als bedoeld in artikel 2, lid 3, onder b, van de Verordening.

4.5 Niet in geschil is dat vanuit de door belanghebbende verhuurde panden afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, zodat ingevolge artikel 2 van de Verordening van de gebruiker van het eigendom een rioolrecht kan worden geheven. Als gebruiker wordt aangemerkt, ingeval een onzelfstandig gedeelte van een eigendom ten gebruike is afgestaan, degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan. Vorenstaande brengt met zich dat de heffingsambtenaar, naar het oordeel van het hof, belanghebbende terecht als belastingplichtige heeft aangemerkt voor het rioolgebruiksrecht.

4.6. De omstandigheid dat belanghebbende niet zelf feitelijk gebruik maakt van de panden maakt vorenstaande niet anders. Weliswaar betekende de zinsnede 'in gebruik afstaan' destijds voor de onroerende zaakbelastingen dat de verhuurder alleen als belastingplichtige kon worden aangemerkt als hij ook zelf gebruik maakte van de onroerende zaak, maar het hof ziet geen reden deze uitleg ook voor het rioolrecht toe te passen omdat op geen enkele wijze is gebleken dat bij de vaststelling van de Verordening deze beperkte uitleg de gemeenteraad voor ogen stond. Het hof grondt dit op het gegeven dat de Verordening de heffing van rioolrechten niet koppelt aan het feitelijk gebruik, doch slechts aan het gebruik.

4.7. Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen brengt met zich dat belanghebbende door de heffingsambtenaar terecht als belastingplichtig is aangemerkt voor de aanslagen rioolgebruiksrecht. Voor de afvalstoffenheffing zijn de aanslagen ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het hoger beroep is dus gegrond.

5. Proceskosten

Het hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof stelt de proceskosten in hoger beroep vast op € 805,- ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punt voor beroepschrift, repliek en bijwonen zitting, gemiddeld gewicht en waarde per punt € 322,-). Van dit bedrag zal in onderhavige zaak de helft worden vergoed en de andere helft zal worden vergoed in de met deze zaak samenhangende zaak met het nummer BK 08/00005. Van andere proceskosten is het hof niet gebleken.

In de samenhangende zaak heeft de rechtbank een proceskostenveroordeling uitgesproken. Deze proceskostenveroordeling heeft het hof in stand gelaten. Omdat sprake is van samenhangende zaken is er geen aanleiding om de heffingsambtenaar in onderhavige zaak nogmaals in de proceskosten voor de eerste aanleg te veroordelen.

6. De beslissing

Het gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de aanslagen afvalstoffenheffing 2007 betreft;

vernietigt de aanslagen afvalstoffenheffing 2007, zoals vermeld op vorderingsnummer 0000000000;

bevestigt de uitspraak op bezwaar voor het overige;

gelast dat de gemeente Leeuwarden het door belanghebbende betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van respectievelijk € 39,- en € 106,- aan hem vergoedt; en

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 402,50 te betalen door de gemeente Leeuwarden.

Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, voorzitter, mr.dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. F.J.W. Drion, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 3 april 2009 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 8 april 2009

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.