Home

Gerechtshof Leeuwarden, 12-06-2009, BI8755, BK 85/08 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 12-06-2009, BI8755, BK 85/08 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
12 juni 2009
Datum publicatie
19 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI8755
Formele relaties
Zaaknummer
BK 85/08 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of sprake is van scholingsuitgaven die in mindering gebracht kunnen worden op het inkomen uit werk en woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 08/00085

uitspraakdatum: 12 juni 2009

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z

belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 06/1320 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 12 maart 2008, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

de inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 9 augustus 2005 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2003 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.230 (hierna: de aanslag).

Het tegen deze aanslag ingediende bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 27 april 2006 ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 12 maart 2008, verzonden op 13 maart 2008, het beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 24 april 2008 bij het hof ingekomen. De inspecteur heeft op 27 mei 2008 een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft het hof op 15 mei 2009 nadere stukken van belanghebbende ontvangen.

1.4. Ter zitting van 25 mei 2009 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, A.

1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is geboren op ..april 19... Hij is niet gehuwd. In het jaar 2003 ontving hij een bijstandsuitkering van de gemeente Groningen. Belanghebbende was in ieder geval vanaf 1994 aangewezen op deze uitkering.

2.2. In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 heeft belanghebbende een bedrag van € 2.003 aan scholingsuitgaven in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning in verband met een door hem gevolgde opleiding tot leraar wiskunde. De inspecteur heeft deze scholingsuitgaven niet in aftrek toegelaten. Ook voor het jaar 2002 heeft de inspecteur aftrek van de kosten van voornoemde opleiding geweigerd. Deze aanslag staat inmiddels onherroepelijk vast.

2.3. In 2003 heeft belanghebbende hartproblemen gekregen. Sindsdien staat hij niet meer ingeschreven voor de opleiding tot leraar wiskunde. Eerder gestarte opleidingen geneeskunde en Duits heeft belanghebbende nimmer afgemaakt.

2.4. Ten aanzien van het jaar 2000 heeft de inspecteur uitgaven ter zake van de hiervoor genoemde opleiding (€ 200) als buitengewone last in aftrek toegestaan. De inspecteur heeft dit gedaan naar aanleiding van het bezwaarschrift dat belanghebbende tegen de aanslag IB/PV voor het jaar 2000 had ingediend. In zijn brief van 27 juni 2002 (motivering van uitspraak op het bezwaarschrift) heeft de inspecteur ten aanzien van de aftrek van studiekosten het volgende vermeld:

"Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat de door u opgevoerde studiekosten vanaf het belastingjaar 2001 opnieuw zullen worden beoordeeld. Dit is u reeds eerder meegedeeld door de heer Vording in zijn brief van 14 december 2000."

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of sprake is van scholingsuitgaven die in mindering gebracht kunnen worden op het inkomen uit werk en woning.

3.2. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend. Hij is van mening dat de wettelijke regeling de aftrek niet verhindert en dat de inspecteur, bij zijn weigering aftrek te verlenen, ten onrechte waarde toekent aan de leeftijd, het arbeids- en het scholingsverleden van belanghebbende. Omdat de studiekosten van de opleiding tot leraar wiskunde in het jaar 2000 in aftrek zijn toegestaan, kan de inspecteur daar in een later jaar niet meer op terugkomen. Belanghebbende ziet dit niet als een beroep op het vertrouwensbeginsel.

3.3. De inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend. Hij stelt zich op het standpunt dat de aftrek terecht is geweigerd. De omstandigheid dat in 2000 studiekosten in aftrek zijn toegestaan, betekent niet dat thans geen correctie kan plaatsvinden, ook al betreft het kosten van dezelfde opleiding. De inspecteur verwijst hierbij onder andere naar de brief van 27 juni 2002, waarbij het vertrouwen dat recht bestaat op aftrek van studiekosten is opgezegd. Tevens vermeldt de inspecteur dat de overwegingen van de rechtbank, gelet op een onlangs verschenen arrest van de Hoge Raad, niet helemaal juist zijn.

3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn scholingsuitgaven uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.

4.2. Op grond van dit artikel moeten de door belanghebbende gemaakte opleidingskosten tot leraar wiskunde worden aangemerkt als scholingsuitgaven in voormelde zin indien belanghebbende het oogmerk had leraar wiskunde te worden en tevens in het jaar waarin de scholingsuitgaven werden gedaan, hij in redelijkheid kon verwachten dat hij dit oogmerk na voltooiing van zijn opleiding zou kunnen verwezenlijken. Of voldaan is aan deze vereisten dient tijdens de duur van de opleiding telkens naar de omstandigheden te worden beoordeeld (vgl. Hoge Raad, 10 april 2009, nr. 08/00312, LJN BF3924).

4.3. Gelet op belanghebbendes leeftijd (geboren in 1939) en zijn scholingsverleden heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2003, zijnde het jaar waarin de onderhavige uitgaven werden gedaan, in redelijkheid kon verwachten dat hij na voltooiing van zijn opleiding zijn oogmerk om leraar wiskunde te worden zou kunnen verwezenlijken. Van scholingsuitgaven die in mindering gebracht kunnen worden op het inkomen uit werk en woning is dan ook geen sprake.

De omstandigheid dat niet iedereen op 65-jarige leeftijd stopt met werken en dat eerdere studies/opleidingen buiten belanghebbendes wil voortijdig zouden zijn gestaakt, nopen niet tot een ander oordeel.

4.4. Recht op aftrek van opleidingskosten dient tijdens de duur van de opleiding telkens naar de omstandigheden te worden beoordeeld (zie hiervoor onder 4.2). Anders dan belanghebbende meent, betekent het toestaan van de aftrek van de opleidingskosten tot leraar wiskunde in het jaar 2000 dus niet dat kosten in latere jaren voor diezelfde opleiding ook voor aftrek in aanmerking komen. De inspecteur heeft dit vertrouwen ook niet bij belanghebbende gewekt gelet op zijn onder 2.4 vermelde brief van 27 juni 2002 en de omstandigheid dat voor het jaar 2002 de kosten ook niet in aftrek zijn toegestaan (zie 2.2).

4.5. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, G.W.B. van Westen en F.J.W. Drion, leden van de belastingkamer en op 12 juni 2009 in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Verzonden aan partijen op 17 juni 2009

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.