Home

Gerechtshof Leeuwarden, 26-11-2009, BK5885, BK 199/08 Omzetbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 26-11-2009, BK5885, BK 199/08 Omzetbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
26 november 2009
Datum publicatie
9 december 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK5885
Formele relaties
Zaaknummer
BK 199/08 Omzetbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is of de inschrijfgelden een vergoeding vormen voor een zelfstandige dienst die is belast tegen het gewone omzetbelastingtarief dan wel of sprake is van een bijkomende dienst die het fiscale lot van de vrijgestelde hoofddienst deelt. De opgelegde boete is niet in geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer BK-08/00199

uitspraakdatum: 26 november 2009

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna:de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 oktober 2008, nummer AWB 06/2343, in het geding tussen de Inspecteur

en

fiscale eenheid Stichting X c.s. te Z (hierna:belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 11.771, alsmede bij beschikking een boete van € 2.942.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 469.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de op de naheffingsaanslag betrekking hebbende uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.878.

1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.7 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota's worden door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. In onderdeel 1 van haar uitspraak heeft de Rechtbank de feiten als volgt vastgesteld (waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur).

‘1.1 Eiseres is in het onderhavige tijdvak een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, die bestaat uit de Stichting X en de Stichting A. Beide stichtingen zijn woningcorporaties, dat wil zeggen: toegelaten instellingen in de zin van de Woningwet.

1.2 Eiseres heeft in het onderhavige tijdvak inschrijfgelden ontvangen van woningzoekenden. Burgers kunnen zich laten inschrijven om in aanmerking te komen voor een woning in de sociale woningbouwsector van de hiervoor - onder 1.1 bedoelde - stichtingen. Zij worden na inschrijving als woningzoekende opgenomen in een bestand en ontvangen een toegangscode en wachtwoord waarmee zij op elektronische wijze kunnen reageren op een beschikbare woning. Na aanmelding selecteert eiseres voorafgaand aan de inschrijving, de desbetreffende woningzoekende als potentiële huurder aan de hand van onder meer diens (huur)betalingsgedrag en eventueel wangedrag in het verleden. Na selectie heeft de desbetreffende ingeschreven woningzoekende het recht om mee te dingen naar een huurwoning. Zonder de inschrijving kan een woningzoekende niet in aanmerking komen voor een huurwoning als hiervoor bedoeld. De bedoelde inschrijfgelden bedragen eenmalig € 10,-- per woningzoekende. Eenmaal betaalde inschrijfgelden worden niet gerestitueerd.

1.3 De diensten waartegenover door eiseres de inschrijfgelden in rekening worden gebracht, plegen in de praktijk in voorkomende gevallen ook wel te worden uitbesteed aan derden die rechtstreeks inschrijfgelden aan woningzoekenden in rekening brengen.’

In aanvulling daarop stelt het Hof het volgende vast.

2.2 De inschrijfgelden worden niet verrekend met te betalen huursommen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de inschrijfgelden een vergoeding vormen voor een zelfstandige dienst die is belast tegen het gewone omzetbelastingtarief dan wel of sprake is van een bijkomende dienst die het fiscale lot van de vrijgestelde hoofddienst deelt. De opgelegde boete is niet in geschil.

3.2 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van een zelfstandige dienst. Belanghebbende is daartegenover van mening dat sprake is van een bijkomende dienst, zodat daarop een vrijstelling van omzetbelasting van toepassing is.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende aan de woningzoekenden tegen betaling het recht verleent om – bij passend aanbod – een huurovereenkomst met belanghebbende te kunnen aangaan. Voorts heeft de Rechtbank onder verwijzing naar onder meer de arresten CPP (HvJ EG 25 februari 1999, C-349/96, V-N 1999/15.28) en Levob Verzekeringen (HvJ EG 27 oktober 2005, C-41/04, V-N 2005/54.19) geoordeeld dat het (voorwaardelijke) recht om een woning van belanghebbende te mogen huren een nevenprestatie is die het fiscale regime van de hoofdprestatie - bestaande uit het verhuren van een woning - volgt, zodat de voor laatstgenoemde dienst toepasselijke vrijstelling van omzetbelasting ook van toepassing is op de vergoeding die ter zake van het recht om te huren wordt ontvangen. De Rechtbank heeft daarvoor - kort gezegd - redengevend geacht dat het hoofddoel van de woningzoekenden is het huren van een woning en dat de inschrijfdienst en de verhuurdienst zo nauw met elkaar zijn verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn.

4.2 Het Hof sluit zich bij deze oordelen en de in 3.7 tot 3.11 van de uitspraak van de Rechtbank gebezigde gronden aan en rekent deze tot de zijne. Ter nadere onderbouwing verwijst het Hof naar het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2009, nr. 43.037, LJN AZ7378, waarin sprake was van het tegen een vergoeding (een donatie) verlenen van het recht een reis te boeken. Overeenkomstig de beslissing van de Hoge Raad in die zaak oordeelt het Hof dat het verlenen van het onderhavige (voorwaardelijke) recht om een huurovereenkomst met belanghebbende aan te gaan zich vanuit het oogpunt van de woningzoekenden die zich bij belanghebbende inschrijven, zich niet wezenlijk laat onderscheiden van het huren van een woning.

4.3 Hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, doet niet aan het hiervoor gegeven oordeel af. Het Hof overweegt in verband daarmee nog het volgende.

4.4 De Inspecteur heeft onder meer aangevoerd dat de inschrijfdiensten, anders dan de prestaties in het door de Rechtbank genoemde CPP-arrest, niet tot doel hebben een vrijgestelde prestatie extra aantrekkelijk te maken, zodat de inschrijfdienst en de verhuur niet als één prestatie kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur miskent daarmee echter dat uit vaste rechtspraak van het HvJ EG volgt dat daarnaast ook kan worden gesproken van één enkele prestatie, wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar zijn verbonden dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn (vergelijk onder meer HvJ EG 21 februari 2008, C-425/06 (Part Service), punt 53, NTFR 2008/404). Van laatstbedoelde situatie is te dezen sprake (vergelijk punt 4.1 hiervóór).

4.5 De omstandigheid dat, zoals de Inspecteur heeft aangevoerd, op verschillende tijdstippen afzonderlijke vergoedingen worden betaald (een inschrijfgeld en - na eventuele totstandkoming van een huurovereenkomst - de huur), acht het Hof te dezen niet van belang. Het oordeel van het Hof brengt juist mee dat die vergoedingen worden betaald voor één prestatie, te weten voor de verhuur van een woning (vergelijk onder meer HvJ EG 3 september 2009, nr. C-037/08 (RCI Europe), met name de punten 34 en 35, NTFR 2009/2019). Op dezelfde grond acht het Hof te dezen niet van belang dat de inschrijfdienst, indien deze afzonderlijk zou moeten worden beschouwd, niet als verhuurdienst kan worden aangemerkt. Het gegeven dat op grond van vaste rechtspraak van het HvJ EG de verhuurvrijstelling strikt moet worden uitgelegd, leidt het Hof evenmin tot een ander oordeel. Vaststaat namelijk dat op de onderhavige hoofddienst (de verhuur van een woning) een vrijstelling van omzetbelasting van toepassing is. Het oordeel dat de inschrijfdienst een bijkomende dienst is die het lot van de hoofddienst deelt, brengt met zich dat op die bijkomende dienst ook de vrijstelling van toepassing is.

4.6 Aan het oordeel van het Hof doet voorts niet af het feit dat een (groot) aantal inschrijvingen niet leidt tot het sluiten van een huurovereenkomst. De Inspecteur heeft daarover in zijn verweerschrift in hoger beroep gesteld dat veel woningzoekenden zich ook bij andere woningcorporaties inschrijven ten einde meer kans te maken op een huurwoning of om eerder in aanmerking te komen voor een huurwoning. Het Hof leidt daaruit af dat, ook als woningzoekenden zich bij andere woningcorporaties inschrijven, het hoofddoel van de woningzoekenden blijft het huren van een woning. Het inschrijven zelf, zonder het voornemen een woning te huren, dient immers geen enkel nut (vergelijk het hiervoor genoemde arrest RCI Europe, punt 29). Voor de gevallen waarin na inschrijving geen huurovereenkomst met belanghebbende tot stand komt, vormt het betaalde inschrijfgeld niet de vergoeding die belanghebbende daadwerkelijk ontvangt als tegenprestatie voor een autonome en individualiseerbare dienst die hij voor de woningzoekenden heeft verricht, zodat deze bedragen om die reden niet aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen (vergelijk HvJ EG 18 juli 2007, C-277/05 (Sociéte Thermale d’Eugénie-les-Bains), punt 19, NTFR 2007/1413).

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 644 (2 punten voor proceshandelingen x € 322 per punt x wegingsfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644.

Van de Inspecteur zal een griffierecht worden geheven van € 447.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 26 november 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 december 2009

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.