Home

Gerechtshof Leeuwarden, 18-12-2009, BK7396, BK 4/09 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 18-12-2009, BK7396, BK 4/09 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
18 december 2009
Datum publicatie
23 december 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK7396
Formele relaties
Zaaknummer
BK 4/09 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van de aanschaf van de scootmobiel in één keer in aftrek kan worden gebracht als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit of dat op de scootmobiel moet worden afgeschreven en het bedrag van de afschrijving als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering moet worden gebracht op het inkomen uit werk en woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 4/09

Uitspraakdatum: 18 december 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak AWB07/2686 van de rechtbank Leeuwarden van 11 december 2008 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

de inspecteur.

1. Het ontstaan en de loop van het geding

1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 onder aanslagnummer 000.00.000.H56 (dagtekening 20 juli 2007) een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.078,-.

1.2 Nadat belanghebbende daartegen een bezwaarschrift had ingediend, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2007 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Bij uitspraak van 11 december 2008, verzonden op12 december 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep tegen voornoemde uitspraak ongegrond verklaard.

Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 19 januari 2009 (met bijlage), bij het hof ingekomen op 20 januari 2009.

De inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep (met bijlagen) ingediend, ingekomen op 20 februari 2009.

1.5 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2009. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Namens de inspecteur is verschenen mevrouw A. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder 1.1 tot en met 1.3 staat vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het hof opmerkt dat de rechtbank belanghebbende 'eiser' noemt en de inspecteur 'verweerder'). Het hof heeft de feiten vernummerd tot 2.1 tot en met 2.3.

"Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser is geboren op .. mei 19.. en is gehuwd met mevrouw B. Gedurende het onderhavige jaar heeft eiser een Wajong uitkering ontvangen van het UWV.

2.2 Eiser heeft in het jaar 2005 in verband met zijn invaliditeit een scootmobiel aangeschaft ten bedrage van € 5.840.

2.3 Eiser heeft hiervoor geen vergoeding ontvangen."

Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.

2.4 De door belanghebbende in 2005 aangeschafte scootmobiel is in augustus 2009 kapot gegaan. De gemeente Reiderland heeft hem vervolgens een andere scootmobiel ter beschikking gesteld.

3. Het geschil

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van de aanschaf van de scootmobiel in één keer in aftrek kan worden gebracht als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit of dat op de scootmobiel moet worden afgeschreven en het bedrag van de afschrijving als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering moet worden gebracht op het inkomen uit werk en woning.

3.2 Belanghebbende is - kort samengevat en zakelijk weergegeven - van mening dat op de scootmobiel niet hoeft te worden afgeschreven en dat de aanschafwaarde in één keer als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering kan worden gebracht op het inkomen uit werk en woning in het jaar 2005. Hij wijst erop dat de aanschaf van de scootmobiel in 2005 noodzakelijk was door het falen van derde overheden. Daarnaast geeft hij aan dat van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 15 december 2005, nr. CPP2005/2639M (hierna: het besluit) niet onderdeel 2.a.26.7. "Aanschaf elektroscooter naast door gemeente verstrekt elektroscooter" maar onderdeel 2.a.1.2. van toepassing is "Mogelijkheidverstrekking door derde". Tevens wijst hij er in zijn pleitnota op dat in Duitsland en Engeland de aftrekmogelijkheden anders geregeld zijn. Tot slot verzoekt hij het hof in te gaan op zijn wens tot ratificatie van een in zijn pleitnota genoemd verdrag en protocol.

3.3 De inspecteur stelt zich op het standpunt dat gedurende vijf jaren op de scootmobiel moet worden afgeschreven en dat jaarlijks het bedrag van de afschrijving als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering kan worden gebracht. Het door belanghebbende aangehaalde onderdeel 2.a.1.2. van het besluit kan niet tot een andersluidend oordeel leiden, aldus de inspecteur.

3.4. Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1 Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001

(de Wet) worden - voor zover hier van belang - als uitgaven wegens invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor hulpmiddelen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt als hulpmiddel mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn.

4.2 Tussen partijen is - naar het oordeel van het hof terecht - niet in geschil dat de scootmobiel, voor belanghebbende moet worden aangemerkt als een hulpmiddel.

4.3. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het niet mogelijk is de aanschafkosten van de scootmobiel volledig in het jaar 2005 in aftrek te brengen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen (r.o. 3.2):

"[…] dat bij de aanschaf van duurzame zaken zoals deze scootmobiel, de waarde niet in één jaar daalt tot nihil. Het hulpmiddel behoudt ook na het jaar van aanschaf (een deel van) zijn waarde, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank mede blijkt uit de tweedehandsmarkt voor scootmobielen die de rechtbank voldoende aannemelijk acht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door uit te gaan van een afschrijvingstermijn van 5 jaar, zonder rekening te houden met een restwaarde, de onderhavige aanslag eerder te laag dan te hoog heeft vastgesteld. Aan het hiervoor overwogene doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat eiser slechts beschikt over één scootmobiel."

Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en maakt deze gebezigde grond tot de zijne. Belanghebbendes grief dat de aanschaf van de scootmobiel bittere noodzaak is geweest door falen van derde overheden, doet daar niet aan af.

4.4 Wat betreft belanghebbendes beroep op onderdeel 2.a.1.2. van het besluit overweegt het hof als volgt. Onderdeel 2.a.1.2. luidt als volgt:

"2.a.1.2. Mogelijkheid verstrekking door een derde

Een invalide heeft een rolstoel nodig. De Gemeente kan het benodigde hulpmiddel op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (kosteloos) verstrekken, geheel afgestemd op de lichamelijke toestand van belastingplichtige. Desondanks kiest belastingplichtige ervoor zelf een andersoortige rolstoel aan te schaffen. Is er sprake van drukkende uitgaven?

Aftrek is mogelijk, tenzij duidelijk is dat de belastingplichtige puur op grond van zijn persoonlijke voorkeur een eigen rolstoel heeft aangeschaft. Dan is geen sprake van drukkende uitgaven in de zin van art. 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001."

In tegenstelling tot belanghebbende is het hof van oordeel dat uit dit onderdeel niet kan worden afgeleid dat de aanschafwaarde in één keer als buitengewone uitgaven wegens invaliditeit in mindering kan worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. In dit onderdeel wordt slechts aangegeven dát aanschaf van een rolstoel in privé - onder voorwaarden - tot drukkende uitgaven kan leiden, ook in het geval de gemeente het benodigde hulpmiddel (kosteloos) kan verstrekken op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten. Over de wijze waarop deze kosten op het inkomen drukken, in één keer dan wel verspreid over meerdere jaren, bevat dit onderdeel geen informatie. Het hof verwerpt dan ook belanghebbendes grief dienaangaande.

4.5 Voor zover belanghebbende met zijn verwijzing naar de regelingen in Duitsland en Engeland bedoelt dat hij op grond van het verdragsrechtelijke discriminatieverbod tot het volledige aanschafbedrag van de scootmobiel recht heeft op aftrek wegens invaliditeit in het jaar 2005 en dat hij daarmee een beroep doet op artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en op artikel 14 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in verbinding met artikel 1 van het Eerste protocol bij dat verdrag, verwerpt het hof, evenals de rechtbank, dit beroep, omdat belanghebbende dit beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof neemt de daartoe in de uitspraak van de rechtbank onder 3.4 en 3.5 gebezigde gronden over en maakt deze tot de zijne.

4.6 Belanghebbendes verzoek om in deze uitspraak in te spelen op diens wens tot ratificatie door de Nederlandse regering van het "Verdrag en facultatief protocol inzake de rechten van de mensen met (functie)beperkingen" wordt door het hof eveneens verworpen nu het hof daartoe geen bevoegdheid heeft.

4.7 Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot een hogere afschrijving op de scootmobiel.

4.8 Gelet op het voorgaande dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard en de uitspraak van de rechtbank te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 18 december 2009 door mr.dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en dr. C.L. van Lindonk, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 23 december 2009 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.