Gerechtshof Leeuwarden, 02-02-2010, BL3938, BK 201/08 Afvalstoffenheffing
Gerechtshof Leeuwarden, 02-02-2010, BL3938, BK 201/08 Afvalstoffenheffing
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 februari 2010
- Datum publicatie
- 15 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2010:BL3938
- Zaaknummer
- BK 201/08 Afvalstoffenheffing
Inhoudsindicatie
Partijen houdt verdeeld of de Ambtenaar aan belanghebbende terecht een aanslag in de afvalstoffenheffing heeft opgelegd.
Uitspraak
uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 08/00201
uitspraakdatum: 2 februari 2010
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 oktober 2008, nummer AWB 07/456, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld (hierna: de Ambtenaar).
1. Loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd. Belanghebbende is tegen deze aanslag in bezwaar gekomen. De Ambtenaar heeft bij zijn uit-spraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep bij de rechtbank Assen (hierna: de Recht-bank) ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard in haar uitspraak van 14 oktober 2008.
1.3. Tegen de uitspraak van de Rechtbank is belanghebbende in hoger beroep gekomen. Het hogerberoepschrift is ingekomen ter griffie van het Hof op 20 november 2008. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.
1.6. Partijen hebben bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exempla-ren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota's worden, zonder bezwaar van de wederpartij, door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.7. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.
2.1. De raad van de gemeente Westerveld heeft een Verordening reinigingsheffingen 2005 (hierna: de Verordening) vastgesteld op grond waarvan een afvalstoffenheffing wordt geheven. Bij besluit van de raad van 26 januari 2006 is de tarieventabel van de Verordening met terugwer-kende kracht tot 1 januari 2006 in het voordeel van belastingplichtigen aangepast. De Verorde-ning is gepubliceerd in een, in de gemeente Westerveld huis aan huis verspreid blad.
2.2. Belanghebbende is in het jaar 2006 gebruiker en genothebbende krachtens eigendom van de recreatiewoning met ondergrond gelegen aan de A-weg te Q, gemeente Westerveld (hierna: het perceel). Het perceel maakt deel uit van het park voor recreatiewoningen genaamd A (hierna: het park), waarop tussen de 70 en 80 recreatiewoningen staan. Een groot deel van de eigenaren van de recreatiewoningen op het park zijn lid van de vereniging genaamd “Park A”.
2.3. Het park wordt omringd door de, voor al het verkeer vrij toegankelijke onverharde wegen B-weg, C-weg en D-weg en de verharde weg E-weg.
2.4. De onverharde wegen op het park (de binnenwegen) zijn niet voor al het verkeer vrij toegankelijk. De gemeente heeft geen toestemming van de eigenaren van het park met een vuil-nisauto van deze wegen gebruik te maken.
2.5. Tot 2004 was belanghebbende niet in de afvalstoffenheffing betrokken en hebben de bewoners en gebruikers van het park zelf gezorgd voor de inzameling en afvoer van huishoude-lijke afvalstoffen. Daartoe is onder andere tot en met 12 december 2002 gebruik gemaakt van een verzamelafvalcontainer. Deze container was geplaatst op het erf van R, gelegen aan de E-weg 1 te Q. R heeft vanwege een geschil met bewoners van het park het gebruik van zijn erf opgezegd. Als tijdelijke oplossing is een container geplaatst aan de B-weg op een perceel van een van de bewoners van het park. Over het afvalvraagstuk heeft het bestuur van de vereniging Park A overleg gevoerd met de gemeente Westerveld.
2.6. Vanaf 1 januari 2004 heeft de gemeente Westerveld de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen op zich genomen. In januari 2004 is een container geplaatst in de berm bij de uitgang van het park aan de B-weg. De B-weg is een met puin verharde, ongefundeerde zandweg. Aan deze weg laten de eigenaren van het park ongeveer zes maal per jaar onderhoud plegen. Nadat de gemeente bezwaren tegen deze locatie had ontvangen, heeft zij in een brief van 1 april 2004 aan de bewoners medegedeeld dat een alternatieve locatie voor de container aan het fietspad langs de E-weg niet mogelijk was om technische redenen.
2.7. Bij brief van 30 november 2004 hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westerveld belanghebbende geïnformeerd over hun besluit van 24 november 2004 om de verza-melafvalcontainer voor de bewoners van het park te verplaatsen. De container werd verplaatst naar de plek waar hij vóór 13 december 2002 stond, namelijk het particuliere erf van R, gelegen aan de E-weg 1 te Q. Daar werd de container op een verhard gedeelte direct langs de toegangs-weg van het erf geplaatst op een afstand van ongeveer 45 meter van de E-weg. De bewoners van Het park hebben dagelijks vrije toegang tot de verzamelcontainer van 8:00 uur tot 21:00 uur.
2.8. Lediging van hiervoor in 2.7. bedoelde verzamelafvalcontainer vindt wekelijks en in de zomermaanden twee keer per week in opdracht van de gemeente plaats.
2.9. Op 14 februari 2006 heeft de gemeenteraad van de gemeente Westerveld het besluit geno-men om tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen van het park over te gaan nabij elk per-ceel ex artikel 10.26 Wet milieubeheer (Wmb). Tijdens de inspraakprocedure die aan dit besluit vooraf ging, hebben vier bewoners van het park hun tevredenheid geuit over de bestaande wijze van afvalinzameling aan de E-weg 1. Belanghebbende heeft zijn bezwaren tegen het voorgeno-men besluit ingediend.
2.10. Bij voormeld raadsbesluit van 14 februari 2006 is vastgesteld dat de afstand tussen de individuele percelen van het park en de verzamelafvalcontainer meer dan 75 meter mag bedra-gen. Er is geen maximale afstand vermeld. Belanghebbende is tegen dit raadsbesluit in bezwaar gekomen. Tegen de afwijzing van het bezwaar heeft hij beroep ingesteld. De Afdeling Bestuurs-rechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 maart 2006 in de zaken met de nummers 200510179/1 en 200601671/1 beslist, dat het besluit van 14 februari 2006 buiten toe-passing dient te blijven in zoverre daarin is besloten, dat de loopafstand tussen het perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorzieningen groter is dan 125 meter. Als reden hiervoor wordt in de uitspraak gegeven, dat met de bepaling over de loopafstand niet wordt voldaan aan de voorwaarde die is gesteld in artikel 3, tweede volzin, van de Regeling voorwaar-den inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel, waarin is bepaald dat de loopafstand op ten hoogste 125 meter mag worden vastgesteld. De aanwijzing van de opstelplaats voor de inzamelcontainer op een afstand van meer dan 125 meter is naar het oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State onbevoegd geschied en daarom vernietigd.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld of de Ambtenaar aan belanghebbende terecht een aanslag in de afval-stoffenheffing heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Ambte-naar beantwoordt deze bevestigend.
3.2. Belanghebbende draagt voor zijn standpunt de volgende argumenten aan:
- Artikel 10.21 Wmb is niet van toepassing, omdat geen inzameling bij het perceel plaatsvindt. De gemeenteraad heeft in zijn besluit van 14 februari 2006 besloten tot inzameling nabij het perceel op grond van artikel 10.26 Wmb. Dit besluit is niet ingetrokken. Aan de eisen van artikel 10.26 Wmb wordt niet voldaan. De inzamelcontainer staat op meer dan 125 meter van het perceel waar de afvalstoffen ontstaan. Nu artikel 10.21 Wmb niet van toepassing is en het besluit van de ge-meente niet aan artikel 10.26 Wmb voldoet, is geen sprake van een inzamelplicht noch van in-zamelen in de zin van de Wmb.
- Het aanbieden van een inzamelcontainer die is gelegen op het bij R in eigendom zijnde erf aan de E-weg 1, vormt geen afvalstoffeninzameling door de gemeente in de zin van de Wmb.
- Van een laagdrempelige inzameling in de zin van de Wmb is geen sprake gelet op de afstand van 600 meter tussen het perceel en de inzamelcontainer aan de E-weg 1.
- De gemeente zamelt het afval niet in op de dichtst bij zijn perceel gelegen plek aan de openbare weg die toegankelijk is voor vuilnisauto’s. Deze plek wordt gevormd door de uitgang van het park op de B-weg dan wel daar waar de B-weg of C-weg uitkomt op de E-weg; de verkeersvei-ligheid staat toe een inzamelcontainer direct aan de E-weg te plaatsen.
- Het inzamelpunt aan de E-weg 1 vormt niet voor alle woningen op het park de dichtstbijzijnde plek aan de openbare weg die toegankelijk is voor vuilnisauto’s.
3.3. De Ambtenaar is van mening dat de aanslag terecht is opgelegd, omdat de gemeente met de gevolgde wijze van afvalinzameling haar wettelijke inzamelplicht als bedoeld in artikel 10.21 Wmb nakomt. Het ontbreken van een aanwijzingsbesluit ter uitvoering van artikel 10.26 Wmb ontslaat de gemeente niet van haar inzamelplicht. De gemeente biedt belanghebbende de moge-lijkheid om aan de dichtstbijzijnde aansluiting aan de openbare weg die toegankelijk is voor vuilnis-auto’s, zijnde de E-weg 1, het afval aan te bieden.
3.4. Elk van de partijen heeft voor haar standpunten verder aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.5. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.6. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank en van de Amb-tenaar en de aanslag in de afvalstoffenheffing te vernietigen. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 10.21 Wmb draagt elke gemeente er, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, zorg voor dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
4.2. Ingevolge artikel 10.26 Wmb kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 10.21 Wmb, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenveror-dening onder andere bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel en dat geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente.
4.3. Ingevolge artikel 15.33 Wmb kan de gemeenteraad ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente zijn verbonden aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoon-lijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
4.4. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet milieube-heer (bepalingen inzake afvalstoffen) is over de termen “bij het perceel” en “nabij het perceel” het volgende opgenomen:
“Een aantal ontwikkelingen in de afgelopen jaren leidde er in de praktijk toe dat aan het begrip «bij elk perceel» een ruimere betekenis wordt toegekend dan oorspronkelijk bij de totstandkoming van de Afvalstoffenwet was voorzien. Hierbij valt onder meer te denken aan de ontwikkelingen in de in-frastructuur (bijvoorbeeld «woonerven»), ontwikkelingen in de verkeerssituatie en de toegenomen gescheiden inzameling van afvalstoffen. Hierdoor is het om redenen van fysieke (denk aan wooner-ven en smalle trottoirs), (verkeers-)technische en financieeleconomische aard niet altijd mogelijk om vast te houden aan de perceelsgrens als inzamelpunt. Deze ontwikkelingen leidden ertoe dat aan het begrip «bij elk perceel» feitelijk een zodanige betekenis werd toegekend dat nog steeds moet worden uitgegaan van ophalen bij de perceelsgrens, maar dat onder bepaalde omstandigheden een ruimere afstand nog steeds als inzamelen bij elk perceel (in de betekenis van een laagdrempelige voorziening) kan worden aangemerkt.”
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 875, nr. 3, blz. 6-7
4.5. Van 8 november 1998 tot 26 november 2008 was in de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel (hierna: de Regeling) invulling gegeven aan een delegatiebepaling in de Wmb, dat de Minister regels kan stellen inhoudende de voorwaarden waaronder ingevolge het eerste lid kan worden bepaald dat huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel worden ingezameld. Hiertoe behoren in ieder geval regels omtrent de loopafstand van het perceel naar het inzamelpunt en de beschikbaarheid van het inzamelpunt. In de Regeling is onder andere bepaald:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
inzamelmiddel: bewaarmiddel bestemd voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, zoals een vuilniszak, een minicontainer of een afvalemmer;
clusterplaats: locatie waar huishoudelijke afvalstoffen in een inzamelmiddel naar toe wor-den gebracht;
inzamelvoorziening: voorziening, zoals een boven- of een ondergrondse container, waarin collec-tief huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden achtergelaten met het oog op de inzameling daarvan.
Artikel 2
De inzameling van huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel vindt zodanig plaats dat sprake is van een laagdrempelige inzameling.
Artikel 3
Er is sprake van een laagdrempelige inzameling indien de afstand tussen het perceel waar de huis-houdelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening of de clusterplaats niet meer bedraagt dan 75 meter.
De gemeenteraad kan in bijzondere gevallen bij de verordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bepalen dat de afstand wordt vastgesteld op ten hoogste 125 meter.
Artikel 4
Onverminderd het bepaalde in artikel 3 is er, in geval van inzameling anders dan op een cluster-plaats, sprake van een laagdrempelige inzameling indien: de inzamelvoorziening zo goed mogelijk bereikbaar en toegankelijk is en de afvalstoffen daarin eenvoudig kunnen worden achtergelaten en de gelegenheid wordt gegeven gedurende ten minste twaalf aaneengesloten uren per week huishou-delijke afvalstoffen achter te laten.
4.6. Deze Regeling is op 26 november 2008 vervallen. Hiervoor is in de Memorie van Toelich-ting de volgende reden gegeven:
“Aangezien de wettelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bij gemeen-ten ligt, is het uit oogpunt van decentralisatie niet noodzakelijk om te bepalen binnen welke maxi-male afstand van de perceelsgrens de gemeente moet zorg dragen voor de inzameling van huishou-delijk afval. Voorgesteld wordt de dwingend voorgeschreven delegatiebevoegdheid (neergelegd in artikel 10.26, vierde lid, Wm) te laten vervallen (artikel I, onderdeel H). Met het vervallen van deze delegatiebevoegdheid komt de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel van rechtswege te vervallen.”
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 337, nr. 3, blz. 3
4.7. In de Verordening en de wijzigingen hierop die op 28 april 2005 en 26 januari 2006 door de gemeenteraad van de gemeente Westerveld zijn vastgesteld, zijn regels over de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten opgenomen. In de Verordening is - voor zover thans van belang - het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam "afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (...).
2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 4 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een per-ceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, be-perkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel; (…)
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belastingplicht is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar, of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. (…)”
4.8. In artikel 9 van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Westerveld is bepaald, dat de inzameling kan plaatsvinden via een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen.
4.9. Belanghebbende stelt dat de gemeente geen inzamelplicht heeft en, mocht daarvan wel sprake zijn, zij de verplichting niet nakomt. Hiervoor verwijst hij onder andere naar het ontbreken van een aanwijzing in de zin van artikel 10.26 Wmb en het feit dat de plaatsing van de container aan de E-weg 1 niet voldoet aan de Regeling.
4.10. Nu op belanghebbendes perceel geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan, rust op de gemeente op grond van artikel 10.21 Wmb de plicht deze afvalstoffen in te zamelen (verge-lijk Hoge Raad 18 december 2009, nr. 08/01924, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 2009, 2742). Dat het perceel van belanghebbende behoort tot een gedeelte van het grondgebied van de gemeente waar geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld op grond van artikel 10.26, lid 3, van de Wmb, is het Hof niet gebleken. Dat de inzamelplicht niet is vervallen volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 januari 2008, 200704178/1,
. Belanghebbende heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om de inzameling door de gemeente door middel van een verzamelcon-tainer bij R als onrechtmatig te bestempelen en daarom te laten beëindigen, vanwege de afstand tot zijn perceel en alle andere percelen op het bungalowpark. Hierop heeft de Afdeling Bestuurs-rechtspraak van de Raad van State het volgende beslist:“De Afdeling heeft bij uitspraak van 22 maart 2006 in de zaken nrs. 200510179/1 en 200601671/1 het besluit van het college van 24 februari 2006, kenmerk 06/3178, vernietigd. Bij dit besluit heeft het college onder meer een verharde toegangsweg bij het perceel E-weg 1 aangewezen als opstel-plaats voor een container voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, afkomstig van het bungalowpark. Deze uitspraak brengt met zich dat de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, afkomstig van het bungalowpark, door middel van deze container niet langer kan worden aange-merkt als inzameling nabij elk perceel als bedoeld in artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. Dit maakt evenwel niet dat het niet beëindigen van de inzameling op deze lo-catie in strijd zou zijn met dit artikellid. In artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer wordt immers alleen een bevoegdheid aan de gemeenteraad toegekend, zodat het niet beëindigen van een bepaalde wijze van inzameling geen strijd met dit artikellid kan opleveren. Evenmin kan het niet beëindigen van de inzameling op deze locatie in strijd zijn met artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer, nu dit artikellid een plicht inhoudt voor onder meer het college om zorg te dragen voor minimaal een bepaald niveau van inzameling van huishoudelijke afvalstof-fen. Dit brengt met zich dat slechts een nalaten om in te zamelen in strijd kan zijn met dit artikellid, doch niet het niet beëindigen van een bepaalde wijze van inzameling. Ook overigens is niet geble-ken dat het niet beëindigen van de inzameling op deze locatie in strijd is met hetgeen bij of krach-tens de Wet milieubeheer is bepaald.”
4.11. De Ambtenaar stelt dat de gemeente aan haar inzamelplicht jegens belanghebbende uitvoe-ring heeft gegeven door de plaatsing van de verzamelcontainer aan de E-weg 1. Dit is de eerste plek welke voor het openbare rijverkeer openstaat en voor de ter plaatse gebezigde vuilniswagens toegankelijk is. Hiervoor draagt hij aan, dat plaatsing op het park zelf niet mogelijk was, omdat de eigenaren van het park geen toestemming hebben gegeven de wegen van het park te berijden met de vuilnisauto. De plaatsing van de verzamelcontainer bij of nabij de uitgang van het park aan de B-weg is niet geschikt, omdat de B-weg niet één of tweemaal per week met een zware vuilnisauto bereden kan worden. Dat de B-weg daardoor te zwaar wordt belast, leidt de Ambte-naar af uit de klachten die hij van de eigenaren van de B-weg en van verschillende andere zijden ontving, nadat de verzamelcontainer bij de uitgang op de B-weg was geplaatst. De plek waar de B-weg uitkomt op de E-weg is evenmin geschikt om civieltechnische redenen en vanwege ver-keersveiligheidsaspecten. Op deze plek dienen fietsers van het fietspad van de ene zijde van de E-weg over te steken naar de andere zijde van de E-weg. De locatie die het dichtst bij het park is gelegen die geschikt is voor de plaatsing van de verzamelcontainer, is aan de E-weg 1. Daar heeft de vuilnisauto voldoende ruimte om zonder het verkeer in gevaar te brengen, de containers te ledigen. De Ambtenaar merkt voorts op, dat naast belanghebbende nog een andere bewoner van het park bezwaren had tegen de plaats van de verzamelcontainer. Hierop heeft de gemeente hen beiden aangeboden het afval aan te bieden in een minicontainer. Belanghebbende heeft dit aan-bod geweigerd, de andere bewoner heeft het geaccepteerd.
4.12. Met al hetgeen de Ambtenaar geloofwaardig heeft aangedragen, heeft hij, ondanks (gedeel-telijke) weerspreking daarvan door belanghebbende, naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt, dat de E-weg 1 het dichtst bij belanghebbendes perceel gelegen punt aan de openbare weg is dat voor de, in opdracht van de gemeente Westerveld gebruikte vuilniswagens toeganke-lijk is.
4.13. Dat de B-weg wel bestand was tegen het één- of tweemaal per week berijden met een vuilnisauto, zoals belanghebbende stelt, is het Hof niet gebleken. Zo wijst het feit dat de B-weg bij het huidige gebruik daarvan ongeveer zes maal per jaar onderhouden moet worden, er op dat het hier een onderhoudsgevoelige weg betreft. Dat andere vrachtauto’s wel gebruikmaken van de B-weg, maakt dit niet anders. Tegenover de weerspreking door de Ambtenaar dat deze auto’s voor wat betreft hun gewicht en de frequentie waarmee zij van de B-weg gebruikmaken, niet vergelijkbaar zijn met een zware vuilnisauto die de B-weg wekelijks berijdt, heeft belanghebben-de zijn stelling onvoldoende onderbouwd.
4.14. In opdracht van de gemeente is de container geplaatst en wordt deze geledigd. Het enkele feit dat de container op particuliere grond staat, maakt - anders dan belanghebbende bepleit - niet dat geen sprake meer is van inzameling van gemeentewege. Hieraan doet niet af dat belangheb-bende om persoonlijke redenen het terrein van R niet wenst te betreden.
4.15. Artikel 15.33 Wmb strekt er toe, de kosten van de verwijdering van huishoudelijke afval-stoffen te verhalen op alle gebruikers van percelen waarvoor de gemeente een inzamelplicht heeft, ongeacht of gebruik wordt gemaakt van de reinigingsdienst, en de gemeente deze verplich-ting ook nakomt. In het onderhavige geval brengt een redelijke uitlegging van artikel 10.21 Wmb mee, dat de in dat artikellid bedoelde inzamelplicht zich niet uitstrekt buiten de voor het openbare rijverkeer openstaande en voor de ter plaatse gebezigde vuilniswagens toegankelijke wegen (vergelijk HR 15 februari 1984, nr. 22 311, BNB 1984/54*). Zoals hiervoor onder 4.12. is over-wogen, is het Hof van oordeel dat de E-weg 1 de dichtst bij belanghebbendes perceel gelegen, voor de vuilnisauto toegankelijke plaats is waar het afval ingezameld kan worden. Van een gemeente kan in redelijkheid niet worden geëist dat zij afval inzamelt op een plek die niet (goed) toegankelijk is voor vuilniswagens of dat zij afval inzamelt op een wijze die onevenredige schade aan wegen veroorzaakt. Evenmin kan geëist worden dat de gemeente inzameling achterwege laat indien een acceptabel inzamelpunt aanwezig is, zoals in het onderhavige geval kennelijk voor nagenoeg alle bewoners van het park geldt en ook in de periode vóór 12 december 2002 heeft gegolden toen de inzameling nog door de bewoners van het park zelf werd georganiseerd. Nu de gemeente in redelijkheid haar inzamelplicht nakomt, kan een verwijzing door belanghebbende naar de wetswijziging van 1998 en de Regeling, waarbij een concrete invulling is gegeven aan een laagdrempelige afvalinzameling, daaraan niet af doen. Hierbij wijst het Hof mede op de landelijke ligging van het park en de daarop gelegen woningen, die de bewoners noodzaakt een grotere afstand te overbruggen tussen hun percelen en de verzamelcontainer dan in stedelijke situaties gebruikelijk is. Evenmin doet aan het voorgaande af dat het inzamelpunt aan de E-weg 1 mogelijk niet voor alle woningen op de het park de dichtstbijzijnde plek aan de openbare weg is die toegankelijk is voor vuilnisauto’s.
4.16. Uit het voorgaande vloeit voort dat gedurende het gehele jaar 2006 een inzamelplicht voor de gemeente bestond op grond van artikel 10.21 Wmb. Aan deze inzamelplicht heeft de gemeente op een naar het oordeel van het Hof redelijke wijze invulling gegeven door de plaatsing van een container aan de E-weg 1. De Ambtenaar heeft daarom terecht een aanslag in de afvalstoffenhef-fing aan belanghebbende opgelegd.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belang-hebbende.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout in aanwezigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 2 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 februari 2010
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.