Gerechtshof Leeuwarden, 19-04-2011, BQ2913, BK 08/00154 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 19-04-2011, BQ2913, BK 08/00154 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 april 2011
- Datum publicatie
- 28 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2913
- Formele relaties
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8494, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK 08/00154 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is nog in geschil of belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel danwel artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doet. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil of uit het Besluit van 12 april 2006, CPP2005/3339M, BNB 2006/198 (hierna: het Besluit), volgt dat de waardedruk wegens zelfbewoning ook toegepast mag worden op het bedrijfsgedeelte van de boerderij en de bijschuur met dubbele garage en de ondergrond daarvan, als deze na de staking van de onderneming aanhorigheden bij het woongedeelte van de boerderij vormen.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 08/00154
uitspraakdatum: 19 april 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 augustus 2008, nummer AWB 07/1100, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 422.638 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 53.432. Aan heffingsrente is daarbij bij beschikking een bedrag vastgesteld van € 1.528.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij haar uitspraak van 11 augustus 2008 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door B, alsmede C namens de Inspecteur.
1.7 De gemachtigde van belang¬hebbende heeft ter zitting van het Hof een pleitnota overgelegd.
2. De vaststaande feiten
Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen onder 1.1 tot en met 1.5 staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof “eiser” heeft vervangen door “belanghebbende” en “verweerder” door “de Inspecteur” en de nummering van de alinea’s heeft aangepast).
2.1 “Belanghebbende, geboren op 14 april 1957, dreef in het onderhavige jaar een agrarische onderneming, welke bestaat uit het weiden van rundvee en de verhuur van een melkquotum. Tot de onderneming behoren een boerderij met ondergrond en tuin, een ligboxenstal, een machineschuur, een bijschuur met (…) dubbele garage, met ondergrond en erf, gelegen aan de a-weg 11 te Z, kadastraal bekend Z, sectie , nummer .
2.2 De hiervoor - onder 2.1 - bedoelde onderneming is gestaakt per 31 december 2003. Naar aanleiding van de staking van de onderneming zijn de volgende - voordien tot het ondernemingsvermogen behorende - onroerende zaken overgebracht naar het privévermogen:
- het woongedeelte van de boerderij met ondergrond;
- het bedrijfsgedeelte van de boerderij;
- de ligboxenstal;
- de machineschuur;
(Hof: - de bijschuur met dubbele garage)
- de erfverhardingen en
- een agrarisch bouwperceel ter grootte van 3300 m2.
2.3 De hiervoor - onder 2.2 - bedoelde onroerende zaken zijn met toepassing van de zogenoemde “complexmethode” gezamenlijk gewaardeerd door D, taxateur onroerende zaken van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle, namens de Inspecteur, en Ing. E, gecertificeerd taxateur, werkzaam bij F B.V., namens belanghebbende.
2.4 Bij de hiervoor - onder 2.3 - bedoelde waardering is uitgegaan van de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik, welke voor de - onder 2.2 - genoemde onroerende zaken tezamen is vastgesteld op € 375.000,--. Daarbij is de waarde van het bedrijfsgedeelte van de boerderij, exclusief ondergrond, vastgesteld op € 17.000,-- en de waarde van de bijschuur, exclusief ondergrond, op € 5.000,--.
2.5 Bij de aanslagregeling over het onderhavige jaar is bij het bepalen van de stakingswinst door de Inspecteur uitgegaan van de hiervoor - onder 2.4 - vermelde bedragen. Op het woongedeelte van de boerderij is daarbij een waardedruk wegens zelfbewoning van 35% toegepast, overeenkomstig het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 mei 2001, CPP 2001/1381, later vervangen door het Besluit van 12 april 2006, CPP2005/3339M.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In hoger beroep is nog in geschil of belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel danwel artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doet. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil of uit het Besluit van 12 april 2006, CPP2005/3339M, BNB 2006/198 (hierna: het Besluit), volgt dat de waardedruk wegens zelfbewoning ook toegepast mag worden op het bedrijfsgedeelte van de boerderij en de bijschuur met dubbele garage en de ondergrond daarvan, als deze na de staking van de onderneming aanhorigheden bij het woongedeelte van de boerderij vormen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot € 406.443.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Belanghebbende baseert zijn beroep op het vertrouwensbeginsel dan wel beroep op artikel 4:84 van de Awb op de volgende tekst in het Besluit:
“Waardebepaling overige bij een woning staande (voormalige bedrijfs-)gebouwen.
Reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning van een woning is dat de woning niet kan worden verkocht in vrije staat en onbewoonde staat. Een koper zal bij de aankoop van een dergelijke woning rekening houden met het feit dat hij de woning niet direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. Deze situatie doet zich niet voor ten aanzien van (voormalige bedrijfs)gebouwen bij een bewoonde woning indien die gebouwen wel direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden.”
4.2 Nu gesproken wordt over voormalige bedrijfsgebouwen, moet volgens belanghebbende ervan worden uitgegaan, dat de toets na het stakingsmoment plaatsvindt. Het bedrijfsgedeelte van de boerderij en de bijschuur met dubbele garage zijn volgens belanghebbende na de staking aanhorigheden bij de woning van belanghebbende geworden, zodat belanghebbende meent dat ook voor deze gebouwen rekening gehouden moet worden met de waardedruk wegens zelfbewoning.
4.3 De Inspecteur bestrijdt dat belanghebbende een beroep op toepassing van het Besluit toekomt. Ter zitting van het Hof heeft hij gesteld dat voor de waardering van bedrijfsgebouwen in het Besluit de toets of sprake is van zelfbewoning, plaatsvindt op het moment van staking. De situatie na de staking is niet meer relevant. Van begunstigend beleid is naar de mening van de Inspecteur geen sprake. Voor het geval het Hof oordeelt dat sprake is van begunstigend beleid stelt hij zich op het standpunt dat het bedrijfsgedeelte van de boerderij en de bijschuur met dubbele garage geen aanhorigheden bij het woongedeelte van de boerderij zijn.
4.4 Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende aan het Besluit niet het vertrouwen ontlenen dat de waardedrukkende factor wegens zelfbewoning ook toegepast kan worden op gebouwen die eerst na het moment van staking als aanhorigheden van de woning aangemerkt kunnen worden. In het Besluit is opgemerkt dat de duurzame zelfbewoning beoordeeld moet worden “op het tijdstip van de overgang naar het privé-vermogen; bij staking van een onderneming is dit het tijdstip van staking.” De staatssecretaris van Financiën is in het Besluit niet uitdrukkelijk op dit uitgangspunt teruggekomen. De uitleg die belanghebbende aan de onder 4.1. genoemde tekst geeft, zou in strijd met dit uitgangspunt zijn. Gelet op het door de staatssecretaris geformuleerde uitgangspunt en de inhoud van het Besluit, acht het Hof de door belanghebbende aan de onder 4.1 genoemde tekst gegeven uitleg onjuist. Aan een onjuiste lezing van het Besluit kan belanghebbende niet het vertrouwen ontlenen dat die onjuiste lezing zal worden gevolgd. Evenmin komt belanghebbende op die grond een gerechtvaardigd beroep op artikel 4:84 van de Awb toe.
4.5 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907, BNB 2010/52). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. E. Polak en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 19 april 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.