Home

Gerechtshof Leeuwarden, 28-06-2011, BQ9834, BK 10/00197 Successierecht

Gerechtshof Leeuwarden, 28-06-2011, BQ9834, BK 10/00197 Successierecht

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juni 2011
Datum publicatie
30 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ9834
Zaaknummer
BK 10/00197 Successierecht

Inhoudsindicatie

In geschil is de waarde in het economische verkeer van de woning van de erflaatster op het moment van haar overlijden.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00197

uitspraakdatum: 28 juni 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van X te Z (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 juli 2010, nummer AWB 09/1414, in het geding tussen belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbenden zijn ter zake van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van X (hierna: erflaatster) aanslagen in het recht van successie opgelegd naar verkrijgingen van elk € 38.168.

1.2 Op het bezwaarschrift van de belanghebbenden heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

1.3 Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 juli 2010 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd tot, naar het Hof begrijpt, aanslagen berekend naar verkrijgingen van elk € 37.056.

1.4 Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de belanghebbende A die tevens namens de andere belanghebbenden optreedt. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. B.

1.7 A heeft namens hem zelf en de andere belanghebbenden ter zitting van het Hof een pleitnota overgelegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Erflaatster is op 5 december 2007 overleden. In haar testament heeft zij beschikt dat de nalatenschap volgens de wet wordt verdeeld. Haar erfgenamen zijn haar negen broers en zusters, elk voor een negende gedeelte.

2.2 Tot de nalatenschap behoort onder meer het appartement a-weg 117D te Z met een afzonderlijke garage, gelegen aan de a-laan 35, te Z (hierna: de woning).

Een familielid heeft kort na het overlijden van erflaatster een bod op de woning gedaan van € 190.000. Dit bod hebben belanghebbenden afgewezen, omdat zij de verwachting hadden dat een hogere opbrengst haalbaar was. Een andere bieder heeft een bod van € 260.000 heeft gedaan. Dit bod heeft de bieder nadien niet gestand gedaan. Een makelaar heeft de woning in februari 2008 op de markt aangeboden.

2.3 In de aangifte voor het recht van successie hebben de erfgenamen de woning aangegeven voor een waarde van € 200.000.

2.4 In opdracht van de Inspecteur heeft C, taxateur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle, op 15 december 2008 een taxatie uitgevoerd, waarbij hij de waarde in het economische verkeer van de woning per 5 december 2008 heeft bepaald op € 230.000.

2.5 In december 2008 hebben belanghebbenden een koopovereenkomst gesloten met een koper van de woning. De woning hebben zij in maart 2009 geleverd voor € 230.000, inclusief € 4.167 wegens een aandeel in het reservefonds van de vereniging van eigenaren.

2.6 Naar aanleiding van de bezwaarschriften van belanghebbenden heeft C op 28 januari 2009 aangegeven de door hem getaxeerde waarde van € 230.000 te handhaven.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is de waarde in het economische verkeer van de woning van de erflaatster op het moment van haar overlijden.

3.2 Belanghebbenden stellen dat de waarde van deze woning € 200.000 bedraagt, de Inspecteur verdedigt in hoger beroep de door de Rechtbank bepaalde waarde van € 220.000.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.4 Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot een vermindering van ieders verkrijging tot € 34.834.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 21 van de Successiewet 1956 (hierna: SW) bepaalt, voor zover hier van belang dat het verkregene in aanmerking wordt genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend.

4.2 In zijn arrest van 6 april 2007, nr. 41 720, LJN AX0771, BNB 2007/194 heeft de Hoge Raad beslist, dat onder de waarde in het economische verkeer van een woning in dit verband moet worden verstaan de prijs die bij aanbieding van de zaak ten verkoop op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed.

4.3 In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot invoering van de Wet WOZ is over de markt waarop de waarde in het economische verkeer tot stand komt het volgende opgemerkt (Tweede Kamer, nr. 22?885, nr. 3, blz. 44):

“(…) in beginsel moet worden uitgegaan van de prijs welke zou kunnen worden verkregen bij openbaar aanbod van de onroerende zaak. Daarbij moet worden opgemerkt dat een verkoop op een openbare veiling in het algemeen voor onroerende zaken niet is aan te merken als de voor de zaak geschiktste wijze van aanbieding. Veelal vindt een verkoop op een openbare veiling ook niet plaats na de beste voorbereiding.”

4.4 De Inspecteur, op wie in dezen de bewijslast rust, verdedigt de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde in het economische verkeer van de woning van € 220.000. Voor deze waarde vindt hij onder andere steun in de onder 2.5 genoemde taxatie van C en de verkoopprijs van de onroerende zaak.

4.5 Belanghebbenden brengen hier tegen in, dat door de veranderende omstandigheden op het gebied van de huizenmarkt en de kredietverstrekking het aanbieden van de woning door inschakeling van een makelaar op of vlak na het moment van overlijden, niet zal leiden tot een waarde in het economische verkeer. De verkoop van de woning door middel van een openbare veiling doet, volgens belanghebbenden enerzijds recht aan het uitgangspunt van artikel 21 SW en anderzijds leidt het tot een waarde die gerealiseerd kan worden kort na de overlijdensdatum, zonder dat een verstoring van de waarde door marktontwikkelingen heeft plaatsgevonden.

4.6 Anders dan belanghebbenden betogen, brengt naar het oordeel van het Hof de tekst van artikel 21 SW niet met zich, dat de waarde in het economische verkeer van een tot de nalatenschap behorende woning enkel bepaald kan worden door uit te gaan van een verkoopprijs die op of kort na de verkrijgingsdatum op een openbare veiling zou kunnen worden behaald. De tekst van dit artikel vereist immers niet dat voor de waardering van de woning ervan moet worden uitgegaan dat deze zo spoedig mogelijk na het verkrijgingstijdstip gerealiseerd moet worden. Wel brengt artikel 21 SW met zich, dat marktontwikkelingen die na het verkrijgingstijdstip hebben plaatsgevonden, geen invloed mogen hebben op de waardering.

4.7 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met het onder 4.6 overwogene voldoende rekening gehouden. De door hem verdedigde waarde vindt voorts steun in het door een familielid gedane bod van € 190.000 kort na het overlijden van erflaatster, welk bod belanghebbenden als te laag hebben bestempeld.

4.8 Belanghebbenden hebben tegenover de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur onvoldoende aangedragen voor hun stelling, dat rondom de overlijdensdatum reguliere verkopen door middel van aanbieding door een makelaar en het sluiten van koopovereenkomsten onmogelijk was en dat enkel door middel van een openbare veiling de woning verkocht zou kunnen worden. Hetgeen belanghebbenden overigens hebben aangedragen, leidt evenmin tot een ander oordeel.

4.9 Naar het oordeel van het Hof zijn de aanslagen niet te hoog vastgesteld door daarbij uit te gaan van een waarde in het economische verkeer van de woning van € 220.000.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. C.L. van Lindonk, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 28 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juni 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.