Home

Gerechtshof Leeuwarden, 19-07-2011, BR2913, BK 10/00276 Overdrachtsbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 19-07-2011, BR2913, BK 10/00276 Overdrachtsbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juli 2011
Datum publicatie
25 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2913
Zaaknummer
BK 10/00276 Overdrachtsbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is tussen partijen vast komen te staan dat de Inspecteur het verzoek om teruggaaf heeft beschouwd als een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte, dat de Inspecteur dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege termijnoverschrijding en dat de Inspecteur dit bezwaar - als voorgeschreven in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 25 maart 1991, nr. DB89/735 - ambtshalve heeft beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00276

uitspraakdatum: 19 juli 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 oktober 2010, nummer AWB 09/2558, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Belanghebbende heeft, tezamen met zijn echtgenote, op 1 oktober 2004 ter zake van de verkrijging van onroerende zaken op aangifte voldaan een bedrag van in totaal € 16.800 aan overdrachtsbelasting, waarvan € 8.400 aan belanghebbende kan worden toegerekend.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de voldoening van dit bedrag bij brief met dagtekening 30 juni 2009, bij de Inspecteur ingekomen op 1 juli 2009, verzocht om teruggaaf van voormeld bedrag. De Inspecteur heeft dit verzoek aangemerkt als een bezwaarschrift.

1.3 De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

1.4 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij mondelinge uitspraak van 12 oktober 2010, verzonden op 21 oktober 2010, ongegrond verklaard.

1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd bij conclusie van repliek en dupliek.

1.6 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier.

1.7 Het onderzoek ter zitting van de zaak heeft plaatsgehad op 7 juni 2011 te Leeuwarden. Aldaar is verschenen belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen A.

1.8 Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota rekent het Hof tot de stukken van het geding.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft bij notariële akte van 1 oktober 2004 verkregen de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 71 te Z. Terzake van deze verkrijging heeft belanghebbende de onder 1.1 genoemde overdrachtsbelasting voldaan.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is tussen partijen vast komen te staan dat de Inspecteur het verzoek om teruggaaf heeft beschouwd als een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte, dat de Inspecteur dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege termijnoverschrijding en dat de Inspecteur dit bezwaar - als voorgeschreven in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 25 maart 1991, nr. DB89/735 - ambtshalve heeft beoordeeld. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zich op standpunt gesteld dat zijn grieven zich niet tegen dit ambtshalve oordeel richten, nu hiertegen niet de mogelijkheid van beroep op de belastingrechter openstaat. Belanghebbendes hoger beroep richt zich enkel op de vraag of de Inspecteur belanghebbendes bezwaar terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en verzoekt om een terugwijzing naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling. De Inspecteur beantwoordt voornoemde vraag bevestigend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de niet-ontvankelijk verklaring door de Inspecteur, en terugwijzing naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken (hierna: bezwaartermijn). Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van de voldoening op aangifte.

4.2 Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn is ontvangen. Tussen partijen staat vast dat het bezwaarschrift niet binnen de in artikel 6:9, lid 1, Awb bedoelde termijn, dat wil zeggen voor 14 november 2004, is ontvangen.

4.3 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft aangevoerd zijn bezwaar zo laat te hebben gedaan omdat eerst na de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 1 mei 2009, nr. BK-07/00421, LJN BI3637) en de daarmee samenhangende goedkeuring van de Staatssecretaris van Financiën van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, gepubliceerd in Staatscourant van 12 juni 2009, nr 106, duidelijk werd dat ook een natuurlijke persoon recht heeft op toepassing van de vrijstelling van heffing van overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van geregistreerde monumenten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (de monumentenvrijstelling), zoals deze gold tot 1 januari 2010.

4.4 Het verschijnen van nieuwe jurisprudentie kan niet leiden tot het oordeel dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest. Hiertoe wijst het Hof op het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2002, nr. 36 659, LJN AD9094, BNB 2002/105. Derhalve is de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar op grond van het verschijnen van nieuwe jurisprudentie. Evenmin kan, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2006, nr. 40 956, LJN AW4062, BNB 2006/215, een andere na het verstrijken van de bezwaartermijn opgekomen reden, zoals het beleid van de Staatssecretaris van Financiën of nieuwe wetgeving, bewerkstelligen dat de termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Dat, zoals belanghebbende aanvoert, het indertijd zinloos zou zijn geweest een bezwaarschrift in te dienen levert, wat daar verder ook van zij, geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Geen nationale wettelijke bepaling stond belanghebbende immers in de weg om ter zekerstelling van zijn rechten bezwaar aan te tekenen in afwachting van nadere jurisprudentie of wetgeving op dit punt.

4.5 Nu belanghebbende – desgevraagd – geen andere omstandigheid heeft genoemd op grond waarvan tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan worden geconcludeerd, oordeelt het Hof dat de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbendes beroep op schending van het verbod op rechtsongelijkheid kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Er is daarvan geen sprake omdat de Inspecteur en belanghebbende, gelet op ieders positie en bevoegdheden, geen gelijke gevallen zijn die aanspraak kunnen maken op dezelfde termijnen wat betreft het navorderen c.q. het instellen van bezwaar.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar hoger beroep heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 19 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.