Home

Gerechtshof Leeuwarden, 13-03-2012, BV8939, BK 10/00305 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 13-03-2012, BV8939, BK 10/00305 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
13 maart 2012
Datum publicatie
15 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV8939
Zaaknummer
BK 10/00305 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Is gebleken dat belanghebbende in het jaar 2002 niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden met de aan hem door de B.V. ter beschikking gestelde auto?

- Dient de door de Inspecteur opgelegde vergrijpboete te worden vernietigd of verminderd?

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

Nummer: 10/00305

uitspraakdatum: 13 maart 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2010, nummer AWB 09/639, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.937 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.653. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.218. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 2.237.

1.2 De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.937 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Tevens heeft de Inspecteur de opgelegde vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 1.155 alsmede de berekende heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 1.145.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij mondelinge uitspraak van 29 oktober 2010 gegrond verklaard voor zover het de boete betreft en voor het overige ongegrond. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 242.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft bij verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2011 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mr. A en, namens de Inspecteur, B. Ter zitting is gelijktijdig met deze zaak behandeld de zaken van belanghebbende met de nummers 10/00306, 10/00307 en 10/00308. Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven.

2.1 Belanghebbende is directeur enig aandeelhouder van C B.V. (hierna: de B.V.). De B.V. is gevestigd op het woonadres van belanghebbende.

2.2 De B.V. heeft in 2002 aan belanghebbende een personenauto ter beschikking gesteld. Het betreft een Audi type A6 Quattro TDI met het kenteken XX-YY-00 en een cataloguswaarde van € 55.000.

2.3 Belanghebbende heeft vanaf 24 januari 2002 in privé een auto van het merk Landrover, type Discovery 2.5TDI. Daarnaast is belanghebbende sinds 17 juli 1984 eigenaar van een auto van het merk Jaguar, type XJ6 4.2 series 3.

2.4 Terzake van het privé gebruik auto heeft belanghebbende niets aangegeven (deze zin heeft het Hof anders geformuleerd dan de Rechtbank). Door belanghebbende is in het onderhavige jaar een kilometeradministratie bijgehouden. Bij de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur een bijtelling toegepast ter zake van het privé gebruik auto.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Is gebleken dat belanghebbende in het jaar 2002 niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden met de aan hem door de B.V. ter beschikking gestelde auto?

- Dient de door de Inspecteur opgelegde vergrijpboete te worden vernietigd of verminderd?

3.2 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens het oordeel omtrent de boete, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning met € 13.750 (25% van € 55.000).

3.3 De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de boete betreft en tot handhaving van de opgelegde boete van 20% en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank overigens.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 3.82, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002; hierna: de Wet) wordt onder meer tot het loon gerekend het voordeel dat de belastingplichtige heeft uit een hem als werknemer in de zin van de wettelijke bepalingen inzake de loonbelasting ter beschikking gestelde auto.

4.2 Artikel 3.145, lid 1, van de Wet bepaalt vervolgens dat indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis gesteld wordt op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Artikel 3.145, lid 3, van de Wet bepaalt dat indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, het voordeel gesteld wordt op nihil.

4.3 Het woord 'blijkt' in artikel 3.145, derde lid, van de Wet betekent dat sluitend bewijs moet worden geleverd. Dat wil zeggen dat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat hij in het onderhavige jaar de hem ter beschikking gestelde auto voor in totaal niet meer dan 500 kilometers voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Belanghebbende kan dit met elk bewijsmiddel doen blijken (vgl. Hoge Raad 22 oktober 2010, nr. 10/00484, LJN BO1395, BNB 2011/22).

4.4 Artikel 22 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 geeft nadere regels aan artikel 3.145 van de Wet en bepaalt dat de in die wet bedoelde rittenregistratie ten minste de volgende gegevens bevat:

a. merk, type en kenteken van de auto;

b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

c. per rit:

1º. datum;

2º. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

3º. beginadres en eindadres;

4º. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

5º. het karakter van de rit.

4.5 Belanghebbende heeft een rittenregistratie bijgehouden en heeft, desgevraagd, verklaard deze registratie dagelijks op te maken door het vermelden van de bestemming dan wel de naam van de klant en de eindstand van de kilometerteller van die dag. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven in het jaar 2002 de auto in het geheel niet privé te hebben gebruikt. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rittenregistratie van belanghebbende niet voldoende controleerbaar is en derhalve eventuele door belanghebbende privé gereden kilometers niet uit te sluiten zijn, aangezien de rittenregistratie enkel dagtotalen van gereden kilometers vermeldt, zonder adressen, zonder vermelding van de afwijkingen in de meest gebruikelijke route, zonder rekening te houden met wijzigingen in afspraken dan wel bestemmingen en zonder vermelding van omgereden kilometers. De Inspecteur heeft bij diverse bestemmingen aangegeven dat de vermelde afgelegde afstand in de kilometeradministratie tientallen en soms honderden kilometers verschilt van de daadwerkelijke afstand tussen de bestemmingen. Belanghebbende heeft ter verklaring hiervan aangegeven dat het hier betreft omrijden ter voorkoming van een file, terugrijden na annulering van een afspraak, ophalen van klanten of omrijden naar belanghebbendes gebruikelijke tankstation.

4.6 Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de rittenregistratie en zijn toelichting daarop, die jaren later is gegeven, niet voldoende overtuigend heeft aangetoond met de hem in het onderhavige jaar ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometers privé te hebben gereden. De wijze van registreren van een dagtotaal van kilometers leidt naar het oordeel van het Hof niet tot een sluitende rittenregistratie.

4.7 Belanghebbende heeft zijn stelling overigens doen steunen op zijn eigen verklaring de auto nooit privé te hebben gebruikt in het onderhavige jaar en op de – onbetwiste – stelling in het onderhavige jaar de beschikking te hebben gehad over een privé auto waarmee – tevens onbetwist – in het onderhavige jaar ongeveer 35.000 km is gereden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende hiermee evenmin overtuigend heeft aangetoond dat met de ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometers privé is gereden. De aanwezigheid van een auto, de Landrover, voor privé gebruik sluit privégebruik van de ter beschikking gestelde auto niet uit. Belanghebbende heeft daarbij – desgevraagd – aangegeven dat zijn echtgenote in de Landrover reed. Belanghebbende heeft voorts zijn verklaring voor de wisselende afstanden van- en naar eenzelfde locatie dan wel de omgereden kilometers in verband met files of wijzigingen in de agenda niet doen staven met bijvoorbeeld een afsprakenagenda. Belanghebbendes enkele verklaring in het onderhavige jaar nimmer privékilometers te hebben gereden met de Audi komt het Hof ongeloofwaardig voor.

4.8 Dit betekent dat belanghebbende niet aan de op hem rustende zware bewijslast heeft voldaan. De correctie wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde auto is derhalve terecht. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de correctie naar het juiste bedrag is toegepast.

Boete

4.9 Op grond van het bepaalde in artikel 67e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Inspecteur, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100 procent van de in het tweede lid genoemde grondslag, indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de grondslag gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslag, voor zover dat bedrag als gevolg van opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. Tevens is bepaald dat grove schuld een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid is en mede grove onachtzaamheid bevat. De bewijslast dat sprake is van dergelijke gedragingen rust op de Inspecteur.

4.10 De Inspecteur heeft in hoger beroep gesteld de boete enkel te baseren op grove schuld van belanghebbende die erin gelegen is dat belanghebbende de rittenadministratie onjuist zou hebben ingevuld en daarmee bij het doen van aangifte de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard voor het onderhavige jaar een onjuiste aangifte IB/PVV in te dienen.

4.11 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een adviseur heeft ingeschakeld voor het verzorgen van de aangiften IB/PVV in – onder meer - de onderhavige periode. Het Hof is van oordeel dat nu belanghebbende zich heeft laten bijstaan door een adviseur die hij, naar hij onbetwist heeft gesteld, voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen, er geen aanleiding is tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept (HR 13 februari 2009, nr. 07/12891, LJN BH2586, BNB 2009/114).

4.12 De onderhavige boete kan derhalve alleen dan in stand blijven indien de Inspecteur aannemelijk maakt dat bij belanghebbende zelf sprake was van grove schuld. De enkele omstandigheid dat sprake is van genoteerde dagtotalen in de rittenadministratie rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof niet het oordeel dat sprake is van grove schuld. Belanghebbende heeft in dit kader immers - onweersproken - verklaard de rittenregistratie aan zijn adviseur te hebben getoond en heeft voldoende geloofwaardig verklaard dat de adviseur hem heeft aangegeven dat een dergelijke rittenregistratie voldoende zou zijn als een bewijs van geen privégebruik.

4.13 Gelet op het vorenoverwogene dient de boete te vervallen.

5. Schadevergoeding

Belanghebbende verzoekt om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Naar het Hof begrijpt, klaagt belanghebbende zowel over de duur van de bezwaarfase als over de duur van de gerechtelijke procedure en verzoekt hij zowel om vergoeding van schade geleden door de duur van de bezwaarprocedure als om vergoeding van schade geleden door de duur van de gerechtelijke procedure. Het Hof bepaalt dat het onderzoek na de hierna vermelde datum van de beslissing zal worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de verzoeken van belanghebbende. Het Hof zal alsdan de Inspecteur en de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen, voor zover dit het verzoek betreft tot vergoeding van schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn in de gerechtelijke procedure.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond.

6. Kosten

Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, 11/03684, LJN BV7395 ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende met betrekking tot het incidentele hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 327,75 (2 punten (beantwoording incidenteel hoger beroep en de zitting) ? samenhangende zaken 1,5 * € 109,25 (0.25 * € 437) * gewicht 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof ziet geen aanleiding voor een integrale vergoeding van proceskosten.

7. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende met betrekking tot het incidentele hoger beroep, vastgesteld op € 327,75 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is op 13 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 maart 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.