Home

Gerechtshof Leeuwarden, 03-04-2012, BW0974, BK 10/00229 Loonheffing

Gerechtshof Leeuwarden, 03-04-2012, BW0974, BK 10/00229 Loonheffing

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
3 april 2012
Datum publicatie
5 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW0974
Formele relaties
Zaaknummer
BK 10/00229 Loonheffing

Inhoudsindicatie

Geschil:

1. of Nederland met betrekking tot de bij belanghebbende in dienstbetrekking werkzame en in Duitsland wonende chauffeurs heffingsbevoegd is, belanghebbende mitsdien loonheffing moet inhouden en zo ja in hoeverre in dat geval belastingen en premies verschuldigd zijn, en

2. of de Inspecteur de door belanghebbende van het loon van haar werknemers ingehouden maar niet afgedragen loonbelasting en premies ten bedrage van in totaal € 203.693 reeds kan naheffen, omdat dit bedrag wel is ingehouden, maar niet is afgedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 10/00229, 10/00230 en 10/00231

uitspraakdatum: 3 april 2012

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V. te Z (hierna belanghebbende)

tegen de uitspraken in de zaak nummer AWB 08/01835 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 14 september 2010 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Noord (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 26 april 2007 de volgende naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd, respectievelijk bij beschikkingen verzuimboeten opgelegd:

- tijdvak 1 januari tot en met 18 juni 2006; loonheffing € 88.949;

- tijdvak 19 juni tot en met 10 september 2006: loonheffing € 45.207, verzuimboete € 452;

- tijdvak 11 september tot en met 31 december 2006. loonheffing 69.537, verzuimboete

€ 695.

1.2 Op het tegen de drie naheffingsaanslagen ingestelde bezwaar heeft de Inspecteur met dagtekening 7 juli 2008 in één geschrift uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de verzuimboeten gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft in bovengenoemde uitspraak de drie beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank tijdig hoger beroep ingesteld bij dit Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het Hof heeft de behandeling van de drie beroepen als volgt gesplitst:

- naheffingsaanslag tijdvak 1 januari tot en met 18 juni 2006, kenmerk 10/00229;

- naheffingsaanslag tijdvak 19 juni tot en met 10 september 2006, kenmerk 10/00230;

- naheffingsaanslag tijdvak 11 september tot en met 31 december 2006, kenmerk 10/00231.

1.7. Het Hof heeft de hoger beroepen behandeld ter zitting van 21 februari 2012 te Leeuwarden.

Op de zitting zijn verschenen mr. A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur B, bijgestaan door C.

1.8. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota overgelegd en voorgedragen, waarvan een exemplaar tot de stukken van het geding behoort.

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank, de gedingstukken in hoger beroep en het verhandelde ter zitting stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende is gevestigd te Z. Zij drijft een transportonderneming. De transporten vinden plaats in Nederland en in verschillende andere landen van Europa, waaronder Duitsland. Belanghebbende behoort in het jaar 2006 tot een groep van vennootschappen, aangeduid als D. D heeft in het jaar 2006 geen vestiging in het buitenland. De heer E is directeur grootaandeelhouder van D.

2.2 Een groot aantal van de bij belanghebbende in dienstbetrekking werkende chauffeurs is woonachtig in Duitsland. In het jaar 2006 heeft belanghebbende op de inhoudingstijdstippen op het loon van deze chauffeurs loonheffing ingehouden tot een totaalbedrag van € 203.693 en daarvan 4-wekelijks aangifte gedaan.

Belanghebbende verstrekt aan de werknemers loonstrookjes waarop de ingehouden loonheffing staat vermeld en na afloop van het jaar een jaaropgave.

In het jaar 2006 heeft belanghebbende de ingehouden loonheffing niet afgedragen.

2.3 Op 5 en 27 februari 2008 is belanghebbende in verband met een boekenonderzoek bezocht door controlerend ambtenaren van de Belastingdienst. Dit onderzoek strekte tot controle van de aangiften loonbelasting over de jaren 2006 en 2007.

2.4 Van het onderzoek is op 10 maart 2008 een rapport opgemaakt. In het rapport is onder meer vermeld:

‘Uiteindelijk bleek op 27 februari 2008 het volgende op het controleadres aanwezig:

- de rittenstaten over de jaren 2006 en 2007

- de loonaangiften, salarisslips en verzamelloonstaten over 2006 en 2007

- de bankafschriften van een Duitse bankrekening, waarvan de loonbetalingen naar de Duitse chauffeurs worden overgemaakt

- de personeelsdossiers.

Waar wij met name om hebben gevraagd en wat weer ontbrak:

- de financiële administratie

- correspondentie, bescheiden met betrekking tot de 180 dagenregel.’

2.5 Het totaal van de nageheven loonheffing over 2006 bedraag € 203.693. Dit bedrag is, naar tussen partijen niet in geschil is, gelijk aan hetgeen door belanghebbende is ingehouden en door haar niet is afgedragen. Degenen ter zake van wie belanghebbende van het loon het genoemde totaalbedrag heeft ingehouden hebben bij de Inspecteur tegen die inhouding geen bezwaarschrift ingediend.

2.6 Op 3 maart 2009, nadat belanghebbende beroep had ingesteld bij de Rechtbank, hebben ambtenaren van de Belastingdienst met instemming van belanghebbende opnieuw een onderzoek ingesteld. Daarbij hebben zij een aantal dossiers ingezien waaruit volgens belanghebbende voldoende blijkt dat - kort gezegd – geen loonheffing moet worden ingehouden ter zake van bij haar werkzame in Duitsland wonende chauffeurs. Volgens de Inspecteur leverde het onderzoek onvoldoende gegevens op om te concluderen dat ter zake van die chauffeurs in Nederland geen loonheffing zou moeten worden ingehouden. Van het onderzoek is een verslag opgesteld, dat aan belanghebbende is toegezonden. Dit verslag heeft de Inspecteur niet gevoegd bij de door hem aan het Hof gezonden stukken.

3. Het geschil

3.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil:

1. of Nederland met betrekking tot de bij belanghebbende in dienstbetrekking werkzame en in Duitsland wonende chauffeurs heffingsbevoegd is, belanghebbende mitsdien loonheffing moet inhouden en zo ja in hoeverre in dat geval belastingen en premies verschuldigd zijn, en

2. of de Inspecteur de door belanghebbende van het loon van haar werknemers ingehouden maar niet afgedragen loonbelasting en premies ten bedrage van in totaal € 203.693 reeds kan naheffen, omdat dit bedrag wel is ingehouden, maar niet is afgedragen.

De oplegging van verzuimboeten is niet in geschil.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Het Hof zal om redenen van proceseconomie eerst de tweede in geschil zijnde vraag beantwoorden.

4.2 Ingevolge artikel 27 lid 5 van de Wet op de loonbelasting 1964 (verder: de Wet) is de inhoudingsplichtige verplicht de in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte af te dragen. De premieheffing volksverzekeringen en werknemersverzekeringen volgt dit regime.

4.3 Tussen partijen staat vast dat belanghebbende voor de navolgende tijdvakken de daarbij genoemde bedragen aan loonheffing heeft ingehouden:

- tijdvak 1 januari tot en met 18 juni 2006; loonheffing € 88.949,

- tijdvak 19 juni tot en met 10 september 2006: loonheffing € 45.207,

- tijdvak 11 september tot en met 31 december 2006. loonheffing 69.537.

Eveneens staat vast dat belanghebbende telkens tot de genoemde bedragen op de daarvoor aangewezen tijdstippen aangifte heeft gedaan, maar dat zij telkens geen bedrag aan de Belastingdienst heeft afgedragen.

4.4 Voor dat geval brengt artikel 27 lid 5 van de Wet juncto artikel 20 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen mee dat de Inspecteur de wel ingehouden maar niet afgedragen belasting kan naheffen.

4.5 Het Hof ziet geen omstandigheden die aan deze naheffing in de weg staan. De werknemers van wie de loonheffing is ingehouden hebben tegen die inhouding geen bezwaarschrift ingediend. Voor het geval belanghebbende beoogt te stellen dat voor haar geen inhoudingsplicht bestaat voor loon betaald aan haar Duitse werknemers, had zij, na afdracht van een bedrag aan loonheffing, daartegen bij de Inspecteur bezwaar kunnen maken. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2008, nr 41803, LJN AX9011, overweegt het Hof dat het in de systematiek van de loonbelasting niet past dat achteraf in het kader van de naheffing kan worden teruggekomen op het bedrag dat van werknemers is ingehouden.

4.6 Het Hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de Inspecteur terecht de niet afgedragen loonheffing van belanghebbende heeft nageheven. De eerste geschilvraag behoeft daarom geen behandeling.

4.7 In de pleitnota heeft de gemachtigde nog gesteld dat de landsadvocaat eind 2009 aan de toenmalige advocaat van de heer E zou hebben meegedeeld dat de in geschil zijnde naheffingsaanslagen niet meer zouden worden ingevorderd. Het Hof oordeelt dienaangaande dat los van de vraag of de (zo het Hof begrijpt) Rijksadvocaat – bij betwisting daarvan door de Inspecteur – daadwerkelijk een mededeling over de invordering van belastingen heeft gedaan, een dergelijke mededeling nimmer de juistheid van een belastingaanslag kan regarderen. De Inspecteur is immers bij uitsluiting en enkel bevoegd tot de heffing van belastingen. De Ontvanger is enkel bevoegd tot invordering van belastingen, en kan zich daarbij al dan niet laten vertegenwoordigen door de Rijksadvocaat. Deze kan, gezien de gescheiden trajecten, de Inspecteur niet binden voor wat betreft de juistheid van de aanslag.

4.8 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten.

6. De beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2012.

De griffier, De voorzitter,

mr. H. de Jong mr. J.B.H. Röben

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 4 april 2012

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.