Gerechtshof Leeuwarden, 05-06-2012, BW7734, BK 11/00123 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 05-06-2012, BW7734, BK 11/00123 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 juni 2012
- Datum publicatie
- 7 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7734
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2011:BZ5606
- Zaaknummer
- BK 11/00123 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank Groningen B heeft veroordeeld tot het betalen van het honorarium van zijn advocaat bij de ontslagprocedure.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
kenmerk: 11/00123
uitspraakdatum: 5 juni 2012
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord,
de Inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 09/562 van de Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 31 maart 2011, in het geding tussen
X, wonende te Z,
belanghebbende,
en
de Inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 14 oktober 2008 en met aanslagnummer 0000.00.000.H.46 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2004 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.761. Bij beschikking heeft de Inspecteur de heffingsrente vastgesteld op negatief € 594.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2009 de onder 1.1 genoemde aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.369 en de heffingsrente bij beschikking bepaald op negatief € 634.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 31 maart 2011, verzonden op dezelfde datum, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.656 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
1.4. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift (met bijlagen) is op 8 april 2011 bij het Hof ingekomen en is aangevuld bij brief, ingekomen op 20 april 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.5. Ter zitting van 20 september 2011 heeft het Hof het hoger beroep voor de eerste keer behandeld. Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur A. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 13 oktober 2011 de beschikking van de rechtbank Groningen van 16 juni 2004 met zaaksnummer 226731/04-559 in kopie toegezonden aan het Hof.
1.7. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 11 november 2011.
1.8. Ter zitting van 26 april 2012 heeft het Hof het onderzoek ter zitting hervat. Op de zitting zijn wederom verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur A.
2. Feiten
2.1 Belanghebbende is werkzaam geweest voor B B.V. (hierna: B). B is in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met belanghebbende in 2004 door de rechtbank Groningen (zie de beschikking genoemd in 1.6) veroordeeld tot het betalen van een ontslagvergoeding aan belanghebbende. Deze bedroeg op basis van de kantonrechterformule € 11.459,88 bruto. Ten slotte heeft de rechtbank Groningen beslist dat zij de proceskosten van B en belanghebbende compenseert in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
2.2 B heeft het bedrag van de advocaatkosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.712,50 exclusief omzetbelasting aan de advocaat betaald en vervolgens in mindering gebracht op de netto uitkering (zie bijlage F bij het verweerschrift bij de Rechtbank). De omzetbelasting ten bedrage van € 515,38 heeft B in aftrek gebracht op de door haar verschuldigde omzetbelasting.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank Groningen B heeft veroordeeld tot het betalen van het honorarium van zijn advocaat bij de ontslagprocedure. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij op de eerste zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.4 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Belanghebbende stelt in zijn verweerschrift in hoger beroep van 29 mei 2011 dat de rechtbank Groningen B heeft veroordeeld tot het betalen van het honorarium van zijn advocaat en daarnaast tot een ontslagvergoeding. Volgens hem wordt de ontslagvergoeding gesteld op drie maandsalarissen minus het honorarium van zijn advocaat, exclusief BTW, cijfermatig weergegeven € 11.459,88 - € 2.712,50 = € 8.747,38.
4.2 Uit de door belanghebbende daarna op verzoek van het Hof overgelegde kopie van de beschikking (zie 2.1) blijkt dat de ontslagvergoeding aan belanghebbende (op basis van de kantonrechterformule) € 11.459,88 bruto bedroeg. De rechtbank compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.3 Dit houdt in dat de onder 4.1 weergegeven stelling van belanghebbende onjuist is. Er is geen sprake van een veroordeling van B tot het betalen van het honorarium van de advocaat van belanghebbende.
4.4 Voorts is niet is aannemelijk geworden dat B en belanghebbende (buiten de beschikking van de rechtbank Groningen om) hebben afgesproken dat B de advocaatkosten van belanghebbende (belastingvrij) zou vergoeden. Belanghebbende heeft ter zake op de nadere zitting in hoger beroep ook verklaard dat met B op dit punt niets is overeengekomen.
B heeft, gelet op het onder 2.2 vermelde, de advocaatkosten wel aan de advocaat betaald, maar vervolgens (exclusief omzetbelasting) verhaald op het nettoloon van belanghebbende. Belanghebbende heeft de advocaatkosten (met uitzondering van de omzetbelasting) derhalve zelf gedragen.
Slotsom
4.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het Hof
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
verklaart het beroep bij de Rechtbank ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. P. van der Wal en
mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 5 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J. Huiskes)
Op 6 juni 2012 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.