Home

Gerechtshof Leeuwarden, 09-10-2012, BX9866, BK 11/00348 Motorrijtuigenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 09-10-2012, BX9866, BK 11/00348 Motorrijtuigenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
9 oktober 2012
Datum publicatie
11 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9866
Zaaknummer
BK 11/00348 Motorrijtuigenbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is zowel de naheffingsaanslag als de verzuimboete in geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer: 11/00348

uitspraakdatum: 9 oktober 2012

Uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 oktober 2011, nummer

AWB 11/882, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken YY-YY-00 over het tijdvak 4 september 2009 tot en met 3 september 2010 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 494, alsmede een verzuimboete van € 494.

1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 januari 2011 de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen.

1.4. De Inspecteur heeft ambtshalve de naheffingsaanslag en de verzuimboete verminderd tot respectievelijk

€ 426 en € 426.

1.5. De rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 25 oktober 2011 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vastgesteld op het bedrag van de door de Inspecteur ambtshalve verminderde naheffingsaanslag van € 426, en de verzuimboete vastgesteld op het bedrag van de door de Inspecteur ambtshalve verminderde verzuimboete van € 426.

1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 3 december 2011, ingekomen bij het Hof op 8 december 2011, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012 te Leeuwarden. Belanghebbende is daar niet verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen mr. A. Het Hof heeft ter zitting het onderzoek gesloten.

1.8. De Griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief met handtekening retour, verzonden op 10 juli 2012 en gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 27 te Z, uitgenodigd ter zitting te verschijnen onder vermelding van plaats en tijdstip. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Nu uit de van PostNL/Track & Trace afkomstige informatie kan worden afgeleid dat de zending op 11 juli 2012 aan belanghebbende is uitgereikt, is zij op juiste wijze voor de zitting van het Hof uitgenodigd.

2. Feiten

2.1. Het onder 1.1 bedoelde motorrijtuig (hierna: de auto) heeft van 30 november 2007 tot en met 3 september 2010 in het kentekenregister op naam van belanghebbende gestaan.

2.2. Op verzoek van belanghebbende is op de voet van hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 de geldigheid van het kentekenbewijs van de auto geschorst in de periode van 4 december 2008 tot en met 25 oktober 2009 en aansluitend van 26 oktober 2009 tot en met 3 september 2010.

2.3. Op 2 september 2010 is de auto door een ambtenaar van politie om 14:04 uur stilstaand aangetroffen op de a-straat te Z, de straat waaraan belanghebbendes woning is gelegen.

2.4. Naar aanleiding van de melding van de ambtenaar van politie heeft de Inspecteur, na daartoe op 22 oktober 2010 een vooraankondiging te hebben gedaan, onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd.

3. Geschil

3.1. In hoger beroep is zowel de naheffingsaanslag als de verzuimboete in geschil.

3.2. Belanghebbende betoogt onder meer, zo begrijpt het Hof, dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en dat geen verzuimboete kan worden opgelegd nu bij haar sprake is van afwezigheid van alle schuld, althans dat een boete van 100 percent niet in een redelijke verhouding staat tot het verzuim. Zij voert daarvoor aan dat de schorsing niet kon worden opgeheven nu de auto niet algemeen periodiek was gekeurd (hierna: APK), dat met de auto niet is gereden en dat zij niet bewust de motorrijtuigenbelasting niet heeft voldaan.

3.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en bij belanghebbende geen sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de opgelegde verzuimboete van € 426 passend en geboden is.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de verzuimboete en, zo begrijpt het Hof, tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag

4.1. De Rechtbank heeft met juistheid vooropgesteld dat in artikel 19 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) is bepaald dat voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven de belasting niet wordt geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994, en dat bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als vorenbedoeld, de belasting kan worden nageheven op grond van artikel 35, lid 1, van de Wet MRB.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens de voor de auto geldende schorsing met deze auto gebruik is gemaakt van de weg. Gelet daarop is de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Nu belanghebbende de hoogte van de naheffingsaanslag niet heeft bestreden, gaat het Hof ervan uit dat de naheffingsaanslag tot een juist bedrag is opgelegd. Of belanghebbende enig verwijt treft voor het gemaakte gebruik van de weg tijdens de schorsing, is daarbij niet relevant. Belanghebbendes stelling dat haar broer de auto op de weg heeft geparkeerd en dat dit niet anders kon omdat de auto moest worden opgehaald door de autoambulance, kan haar niet baten, omdat dit geen omstandigheden zijn die aan het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag in de weg staan. Belanghebbende is als houder van de auto ervoor verantwoordelijk dat op de juiste wijze motorrijtuigenbelasting wordt voldaan en dat gedurende een schorsing de auto niet (ook niet door derden) op de openbare weg wordt geplaatst.

Verzuimboete

4.3. De Rechtbank heeft met juistheid vooropgesteld dat in artikel 37 van de Wet MRB is bepaald dat bij een naheffing op grond van artikel 35 van de Wet MRB (naheffing bij gebruik tijdens schorsing) het bepaalde in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van overeenkomstige toepassing is, en dat dit meebrengt dat niet of niet tijdige betaling van de motorrijtuigenbelasting een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur, gelet op het bepaalde in paragraaf 34, lid 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), een verzuimboete kan opleggen van maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald met een minimum van € 50 en een maximum van € 4.920.

4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de motorrijtuigenbelasting niet of niet tijdig heeft betaald. Gelet hierop was belanghebbende in verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR. Op basis van dit artikel is de Inspecteur bevoegd aan belanghebbende een verzuimboete van maximaal € 4.920 op te leggen.

4.5. Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist. Anders dan belanghebbende betoogt, is derhalve niet relevant dat zij niet in de auto heeft gereden en niet bewust de motorrijtuigenbelasting niet heeft voldaan.

4.6. Alleen in het geval van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) wordt op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen verzuimboete opgelegd. Avas doet zich voor als de belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan volgen dat het zonder voorafgaande betaling gemaakte gebruik van de weg, haar niet kan worden verweten (HR 11 oktober 1989, nr. 24582, LJN ZC4117, BNB 1990/87).

4.7. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat de schorsing van de auto niet kon worden opgeheven nu de auto niet APK was gekeurd, en dat zij niet met de auto heeft gereden. Dat de auto niet APK was gekeurd, neemt anders dan belanghebbende betoogt, niet weg dat zij de schorsing van de auto kon opheffen. Aan belanghebbende kan derhalve worden verweten dat zij zonder betaling van motorrijtuigenbelasting gebruik heeft gemaakt van de weg. Dat belanghebbende niet in de auto heeft gereden, maar dat deze slechts op de openbare weg is geparkeerd, doet evenmin af aan de verwijtbaarheid van belanghebbende. Nu belanghebbende ook voor het overige geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, heeft de Inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd.

4.8. Het vorenstaande neemt niet weg dat op grond van artikel 5:46 van de Awb tussen het verzuim en de boete een redelijke verhouding dient te bestaan, waarbij de bovengrens wordt gevormd door het bedrag van € 4.920 uit artikel 67c, lid 1, van de AWR. De Inspecteur heeft onder toepassing van paragraaf 34, lid 2, van het BBBB, de boete bepaald op 100 percent van de niet betaalde belasting, ofwel op € 426. Aldus heeft de Inspecteur gehandeld overeenkomstig de voor hem geldende voorschriften in het BBBB. Het Hof acht in de gegeven omstandigheden een redelijke verhouding aanwezig tussen het verzuim en de opgelegde verzuimboete van € 426. Deze verzuimboete is passend en geboden.

4.9. Gelet op het vorenstaande dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen voorzitter, mr. P. van der Wal en

mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 9 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 oktober 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.