Home

Gerechtshof Leeuwarden, 23-10-2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BZ4476 BY1200, BK 10/00295 Veergeld

Gerechtshof Leeuwarden, 23-10-2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BZ4476 BY1200, BK 10/00295 Veergeld

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
23 oktober 2012
Datum publicatie
25 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1200
Zaaknummer
BK 10/00295 Veergeld

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende kan worden ontvangen in zijn bezwaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00295 en 10/00296

uitspraakdatum: 23 oktober 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te X (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 november 2010, met nummers AWB 09/2455 en AWB 10/851

in het geding tussen belanghebbende en

de raad van de gemeente Boarnsterhim (hierna: de raad)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Bij raadsbesluit van 26 mei 2009, bekendgemaakt op 2 juni 2009, heeft de raad de Verordening op de heffing en invordering van veergeld voor het jaar 2009 vastgesteld.

1.2 Bij schrijven van 12 juni 2009 maakt belanghebbende bezwaar tegen (het hiervoor – onder 1.1 – bedoelde raadsbesluit houdende) de bedoelde verordening bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim (hierna: het college).

1.3 Bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2009, verzonden op 9 september 2009, is – kennelijk na doorzending door het college op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) – het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard door de raad, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften.

1.4 Bij raadsbesluit van 15 december 2009, bekendgemaakt op 22 december 2009, heeft de raad de Verordening op de heffing en invordering van veergeld voor het jaar 2010 vastgesteld.

1.5 Bij schrijven van 22 december 2009 maakt belanghebbende bezwaar tegen het hiervoor – onder 1.1 – bedoelde (raadsbesluit houdende de bedoelde) verordening bij het college.

1.6 Bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2010, is – eveneens kennelijk na doorzending door het college op de voet van artikel 6:15 van de Awb – het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard door de raad, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften.

1.7 Tegen de hiervoor – onder 1.3 en 1.6 – bedoelde uitspraken op bezwaar is belanghebbende in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 9 november 2010 ongegrond verklaard.

1.8 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend.

1.9 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.10 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2012 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door A. Namens de raad is met bericht van verhindering aan het Hof niemand verschenen.

2. De vaststaande feiten

Bij raadsbesluiten van 26 mei 2009 respectievelijk 15 december 2009 heeft de raad de Verordening op de heffing en invordering van veergeld voor het jaar 2009, respectievelijk voor het jaar 2010, vastgesteld. Bij de bestreden besluiten heeft de raad zich, overeenkomstig de adviezen van de commissie bezwaarschriften, in beide zaken op het standpunt gesteld dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen algemeen verbindende voorschriften als de onderhavige verordeningen. Daarom heeft hij de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de raadsbesluiten van 26 mei 2009 en 15 december 2009 niet-ontvankelijk verklaard.

3. Het geschil en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende kan worden ontvangen in zijn bezwaren.

3.2 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing naar de raad.

3.3 De raad beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Voor eerst en vooraf

4.1 Het hoger beroep dat is gericht tegen de bovenvermelde uitspraak van de Rechtbank heeft als onderwerp de Verordening op de heffing en invordering van veergeld voor het jaar 2009, respectievelijk voor het jaar 2010, van de gemeente Boarnsterhim. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gelezen in verbinding met artikel 8:1 van de Awb, acht het Hof zich bevoegd over het onderhavige geschil te oordelen. Daaraan doet niet af dat in het voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen tegen bedoelde verordeningen niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar of beroep openstond (vgl. HR 12 december 2008, nr. 43.905, LJN BD9387, BNB 2009/32).

Ten gronde

4.2 In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar dient te maken. Artikel 8:2, aanhef en onderdeel a, van de Awb, bepaalt voor zover hier van belang, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.

4.3 Naar het oordeel van het Hof zijn de hiervoor – onder 1.2 en 1.5 – bedoelde bezwaarschriften uitsluitend gericht tegen de hiervoor – onder 2 – bedoelde verordeningen. Deze verordeningen vormen algemeen verbindende voorschriften. Daarom kan tegen die verordeningen ingevolgde het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onderdeel a, van de Awb geen (bezwaar en) beroep worden ingesteld. De raad heeft belanghebbende dan ook terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaren verklaard. De bestreden uitspraak van de Rechtbank dient dan ook te worden bevestigd.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. E. Polak en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 23 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 oktober 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.