Hoge Raad, 12-12-2008, BD9387, 43905
Hoge Raad, 12-12-2008, BD9387, 43905
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 december 2008
- Datum publicatie
- 12 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BD9387
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD9387
- Zaaknummer
- 43905
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:4, Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 77, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 26
Inhoudsindicatie
Art. 77, lid 1, letter d, Wet RO. Art. 8:4, letter g, Awb. Jurisdictiegeschil. Uitwerkingsbesluit parkeren stadsdeel ZuiderAmstel 2002. Belastingrechter bevoegd.
Uitspraak
Nr. 43.905
12 december 2008
Arrest
gewezen op het verzoek van het Gerechtshof te Amsterdam een beslissing te nemen inzake een jurisdictiegeschil gerezen tussen het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over de bevoegdheid kennis te nemen van na te melden beroep van Vereniging Beethovenstraat/ Parnassusweg e.a. te Amsterdam (hierna: belanghebbenden) inzake een geschil betreffende na te melden besluit.
1. De loop van het geding
1.1. Het geschil
Op 26 februari 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel ZuiderAmstel te Amsterdam (hierna: het Dagelijks Bestuur) het Uitwerkingsbesluit parkeren stadsdeel ZuiderAmstel 2002 (hierna: het Uitwerkingsbesluit) vastgesteld (gewijzigd bij besluit van 7 mei 2002).
Belanghebbenden zijn wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het door hen tegen het Uitwerkingsbesluit gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Amsterdam.
Nadien heeft het Dagelijks Bestuur alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar, bij welke uitspraak het bezwaar tegen het Uitwerkingsbesluit niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2. De behandeling van het ingestelde beroep
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van belanghebbenden en ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen het Uitwerkingsbesluit.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling.
De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep en omtrent het griffierecht, en - voor zover thans van belang - de Rechtbank onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep in zoverre dit is gericht tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het Uitwerkingsbesluit.
De uitspraak van de Afdeling is aan dit arrest gehecht.
De Afdeling heeft het beroep doorgezonden naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof).
1.3. Het geding voor de Hoge Raad
Het Hof heeft zich bij brief van 5 maart 2007 tot de Hoge Raad gewend met het verzoek uitspraak te doen in een jurisdictiegeschil tussen de Afdeling en het Hof. De brief is aan dit arrest gehecht.
Belanghebbenden en het Dagelijks Bestuur zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Belanghebbenden hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het Dagelijks Bestuur is vervolgens door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld op de zienswijze van belanghebbenden te reageren en heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 juli 2008 geconcludeerd dat de Hoge Raad het Hof zal aanwijzen als de rechter die bevoegd is kennis te nemen van het door belanghebbenden ingestelde beroep.
Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het jurisdictiegeschil
2.1. De Afdeling heeft geoordeeld dat het Uitwerkingsbesluit, voor zover het de invoering van een regime van fiscaal betaald parkeren in de Prinses Irenebuurt meebrengt, berust op een wettelijk voorschrift inzake belastingen (te weten artikel 225 Gemeentewet). Dat oordeel is juist. Daaruit volgt dat het Uitwerkingsbesluit in zoverre moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en letter g, van de Algemene wet bestuursrecht (in de tot 1 januari 2005 geldende tekst, hierna: Awb). Die bepaling strekt immers ertoe geheel in het algemeen besluiten op het gebied van belastingen van beroep op de algemene bestuursrechter uit te zonderen, los van de vraag of tegen een zodanig besluit in het voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar en beroep openstaat (vgl. HR 1 maart 2000, nr. 35041, BNB 2000/171).
2.2. Het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en letter g, Awb brengt derhalve mee dat met betrekking tot het Uitwerkingsbesluit in zoverre geen beroep openstaat bij de algemene bestuursrechter. In het systeem van de Awb (met name artikel 7:1, aanhef lid 1) dient in het algemeen alvorens beroep wordt ingesteld tegen een besluit eerst tegen dat besluit bezwaar te worden gemaakt. Daarom geldt ook voor de uitspraak op het bezwaar van belanghebbenden dat daartegen geen beroep openstaat bij de algemene bestuursrechter, nu dit bezwaar, naar de Afdeling eveneens met juistheid heeft geoordeeld, het Uitwerkingsbesluit slechts bestreed voor zover dat de invoering van een regime van fiscaal parkeren in de Prinses Irenebuurt meebrengt.
2.3. Nu, zoals uit het vorenoverwogene volgt, het Uitwerkingsbesluit in zoverre moet worden aangemerkt als een besluit op het gebied van belastingen, is ten aanzien van het tegen die uitspraak op bezwaar ingestelde beroep de belastingrechter bevoegd. Daaraan doet zoals eerder overwogen niet af dat in het voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen tegen het Uitwerkingsbesluit niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar of beroep openstond. Het Hof zal met inachtneming van het vorenoverwogene alsnog op het beroep moeten beslissen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
wijst (de belastingkamer van) het Gerechtshof te Amsterdam aan als de rechter die bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige beroep, en
verstaat dat de zaak alsnog door het Hof in behandeling wordt genomen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2008.