Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-10-1997, AV9321, 95/4086

Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-10-1997, AV9321, 95/4086

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 oktober 1997
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:1997:AV9321
Zaaknummer
95/4086
Relevante informatie
15.6 OB

Uitspraak

Het geschil betreft de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 1994.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende, opgericht xx, is een holding- en financieringsmaatschappij binnen een groep van vennootschappen die als voornaamste activiteiten heeft de handel in yy.

Als zodanig is zij een dochtermaatschappij van de in Frankrijk gevestigde naamloze vennootschap E. Zelf houdt zij dertig percent van de aandelen van F te P, dertig percent van de aandelen van G te O, een tiende percent van de aandelen van H te I, honderd percent van de aandelen van J te Q en vijftig percent van de aandelen van K te L.

3.2. Belanghebbende verstrekt sedert 1 september 1991 rentedragende leningen aan met haar gelieerde vennootschappen die over de hele wereld zijn gevestigd. Zij financiert deze leningen in beginsel geheel uit eigen middelen. Hoewel belanghebbende over een vaste inrichting in S beschikt, die nauw is betrokken bij de verstrekking van de leningen, worden de beslissingen omtrent de te verstrekken leningen hier te lande genomen door de enig directeur van belanghebbende en worden de activiteiten in verband met de daartoe te sluiten contracten eveneens in Nederland door dan wel onder leiding van deze bestuurder verricht.

3.3. Belanghebbende houdt sedert haar oprichting bij bankinstellingen binnen de Europese Gemeenschap voor korte perioden deposito's aan, waaruit zij rentebaten geniet. In 1994 heeft belanghebbende een drietal deelnemingen verkocht. Hierbij is een verkoopwinst van f 850.000.000 gerealiseerd. Deze gelden zijn in de eerste plaats bestemd voor de financiering van (nieuwe) overnames en deelnemingen. Aangezien er voor dit bedrag niet direct een bestemming was en belanghebbende het toch liquide wilde houden, is dit bedrag gestort op een bij een bankinstelling aangehouden depositorekening. In de jaren 1994 tot en met 1996 zijn deze gelden vervolgens gedeeltelijk aangewend om dividenden uit te keren. In 1996 is een deel van deze gelden gebruikt om nieuwe deelnemingen te verwerven. Eind 1996 resteert van dit bedrag in deposito ongeveer f 240.000.000.

3.4. In 1993 beloopt de rente welke op de depositorekeningen is ontvangen f 5.700.000, in 1994 circa f 31.100.000.

3.5. Zich op het standpunt stellend dat de rente-ontvangsten uit de onder 3.3 bedoelde deposito's binnen het bereik van de omzetbelasting vallen en derhalve bij de berekening van de bij belanghebbende voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting moeten worden meegenomen in het zogenoemde pro rata, heeft de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. De berekening van de naheffingsaanslag is als zodanig niet in geschil.

Geschil

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht tot het bedrag van f 26.548 de onderwerpelijke naheffingsaanslag heeft opgelegd, hetgeen belanghebbende bestrijdt, doch de Inspecteur staande houdt. Meer specifiek houdt partijen verdeeld of het aanhouden van de onderwerpelijke deposito's door belanghebbende geschiedt in de hoedanigheid van ondernemer, hetgeen belanghebbende primair ontkent en de Inspecteur stelt, en, zo het gelijk op dit punt aan de Inspecteur is, of de met deze deposito's vergaarde rente voor het berekenen van de in aftrek te nemen voorbelasting in aanmerking moet worden genomen, hetgeen belanghebbende subsidiair betwist en de Inspecteur staande houdt, en, zo dit laatste het geval is, of de aan deze vergaarde rente toe te rekenen omzetbelasting in de onderwerpelijke periode niet meer bedraagt dan f 100, hetgeen belanghebbende stelt, doch de Inspecteur betwist.

Overwegingen van het hof

6.1. Belanghebbende bekleedt binnen de groep waartoe zij behoort de functie van financierings- en holdingmaatschappij. Als zodanig houdt zij zich voornamelijk bezig met het verstrekken van leningen aan over de hele wereld gevestigde met haar gelieerde vennootschappen. Ter zake van deze activiteiten moet zij, partijen zijn het daarover ook eens, als ondernemer in de zin der Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) worden aangemerkt. Belanghebbende begeeft zich voorts met een zekere regelmaat op het terrein van het verwerven en afstoten van deelnemingen. Naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, worden de deelnemingen en de te verstrekken leningen in beginsel geheel met eigen vermogen gefinancierd, hetgeen, naar het Hof begrijpt, hier betekent dat deze worden bekostigd uit de met door haar verrichte transacties verworven liquide middelen. Dit houdt naar 's Hofs oordeel in dat, wil zij haar functie blijven vervullen, dit eigen vermogen noodzakelijk is en dientengevolge voortdurend op peil moet worden gehouden. Naar het Hof aannemelijk acht, slaagt belanghebbende hierin voor een belangrijk deel door, zoals ook blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten, met een zekere regelmaat verworven deelnemingen met winst af te stoten. Binnen deze constellatie acht het Hof de stelling aannemelijk dat belanghebbende de gelden mede gebruikt voor, zoals de Inspecteur dit heeft uitgedrukt, het overbruggen van tempoverschillen welke optreden bij haar activiteiten.

6.2. Het saldo op de depositorekeningen kent vanaf de oprichting van belanghebbende een zekere duurzaamheid, zodat deze beleggingen moeten worden beschouwd als dienstverrichtingen aan financiële instellingen, bestaande in een geldlening voor bepaalde duur, welke wordt vergoed door de betaling van rente.

6.3. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat zowel de aandelentransacties van belanghebbende als de beleggingen van de haar ter beschikking staande gelden in deposito's het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk vormen van haar financierings- en holdingactiviteiten. Deze handelingen vallen derhalve binnen het toepassingsbereik van de omzetbelasting.

6.4. Anders dan belanghebbende voorstaat, kan de rente welke zij ontvangt als vergoeding voor deze beleggingen in deposito's derhalve niet worden uitgesloten van de werkingssfeer van de omzetbelasting. Deze rente vormt immers de vergoeding voor de terbeschikkingstelling van kapitaal aan een derde. Deze beleggingen moeten worden geacht te zijn vrijgesteld.

6.5. Met betrekking tot de toepassing van het pro rata moet ervan worden uitgegaan dat, nu bedoelde vrijgestelde activiteiten het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk vormen van de financieringsactiviteiten van belanghebbende, deze niet kunnen worden geacht te zijn van bijkomstige aard. Opname van de rentevergoedingen in het pro rata is dus geboden.

6.6. De door de Inspecteur weersproken stelling van belanghebbende dat van de voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op jaarbasis is slechts een bedrag van ten hoogste f 100 betrekking heeft op de deposito's, acht het Hof niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt.

6.7. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur en dat moet worden beslist als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

(Bevestigt de uitspraak.)