Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-11-2000, AP1002, 98/05349

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-11-2000, AP1002, 98/05349

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 november 2000
Datum publicatie
7 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2000:AP1002
Formele relaties
Zaaknummer
98/05349

Inhoudsindicatie

Plaats van dienst bij bemiddeling levering roerende zaken

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

negende enkelvoudige belastingkamer

3 november 2000

nummer BK-98/05349

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de In-spec-teur, het hoofd van de een-heid On-dernemin-gen P van de Be-las-ting-dienst, be-tref-fen-de na te noemen na-hef-fingsaanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan X is over het tijdvak 1 mei 1996 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.

1.2. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door X gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

2. Loop van het geding

2.1. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad te Middel-burg ter zitting van 8 juni 2000, alwaar is verschenen A namens de Inspecteur. Namens X, die door de griffier bij aangetekende brief, gericht aan het in het beroepschrift opgegeven adres van zijn gemachtigde, ter post bezorgd op 31 mei 2000, in kennis is gesteld van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling der zaak, is niemand ter zitting verschenen. Blijkens aantekeningen van een PTT-beambte op een op 5 juni 2000 ter griffie ontvangen poststuk is de zogeheten retourkaart onbestelbaar teruggezonden.

2.2. Het Hof heeft op 22 juni 2000 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 6 juli 2000 ter post bezorgd. Op

18 juli 2000 is van de Inspecteur een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht is tijdig voldaan.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1. X houdt zich bedrijfsmatig bezig met de aan- en verkoop van gebruikte pleziervaartuigen en met de bemiddeling bij de verkoop van jachten. Voor het geheel van de in het ka--der daar-van ver-richte acti-vi-tei-ten is hij on-derne-mer in de zin van ar-ti-kel 7 van de Wet op de om-zetbe-las-ting 1968 (hierna: de Wet).

3.2. Het Hof merkt als tussen partijen vaststaand aan dat X in het nahef-fings-tijdvak heeft bemiddeld, voor-zover hier van belang, bij de volgende vier transacties:

- de verkoop van een in Duinkerken (Frankrijk) gelegen jacht,

te-gen een provi-sie van ƒ 4.958;

- de verkoop van een in Ajaccio-Corsica (Frankrijk) gelegen jacht, tegen een provi-sie van ƒ 22.500;

- de verkoop van een in Breskens (Nederland) gelegen jacht, tegen een pro-vi-sie van ƒ 24.485;

- de verkoop van een in Huizen (Nederland) gelegen jacht, tegen een provi-sie van ƒ 10.391.

3.3 Naar aanleiding van een boekenonderzoek is de onderwerpe-lijke naheffingsaanslag opgelegd. De nage-heven belas-ting

be-loopt een be-drag van ƒ 38.202, waarin ook belasting is begrepen ter zake van de in punt 3.2 ver-melde bemiddelingen. Er is geen boete opgelegd. Na daar-tegen door X gemaakt bezwaar heeft de In--spec-teur bij de bestre-den uitspraak de naheffings-aanslag gehandhaafd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag wat in ter-men van de omzetbelasting de plaats van dienst is van de in punt 3.2 vermelde bemidde-lings-prestaties. Meer in het bijzonder is in ge-schil de vraag of de regeling in artikel 6a, derde lid, onder-deel c, van de Wet van toepassing is, welke vraag belang-hebbende beves-tigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van X strekt tot vermindering van de naheffingsaanslag tot op ƒ 29.001 aan belasting.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De toepas-sing van de regeling in artikel 6a, derde lid, onderdeel c, van de Wet stuit naar de me-ning van de Inspecteur af, zo be-grijpt het Hof, op de omstandigheid dat het bij de transacties waarbij wordt bemiddeld om particu-liere ver-ko-pers gaat. De visie van de Inspecteur geeft naar 's Hofs oordeel niet blijk van een juiste rechtstoepassing. Voor zijn opvatting dat onder "pres-ta-ties" in de zin van voornoemde wetsbepaling enkel door on-derne-mers verrichte economische activiteiten zijn te verstaan is noch in de tekst noch in de ont-staansgeschie-de-nis van de wetsbepaling steun te vinden. Daarbij komt dat het corresponderende ar-ti-kel 28ter, E, derde lid, van de Zesde E.G.-richtlijn inzake omzetbelasting de min of meer neutrale term "handelingen" hanteert.

6.2. Omdat overigens niet is gesteld of gebleken dat de rege-ling in ar-tikel 6a, derde lid, onderdeel c, van de Wet niet geldt, gaat het Hof uit van de toepassing van die regeling.

6.3. De Inspecteur heeft naar 's Hofs oordeel overtuigend

aange-toond - ter on-derbouwing van zijn subsidiaire stelling-name - dat toepassing van de regeling in ar-tikel 6a, derde lid, onderdeel c, van de Wet mee-brengt, gelet ook op de locatie van het desbetref-fende jacht ten tijde van de verkoop, dat slechts de eerste twee van de in punt 3.2 ver-melde bemid-de-lings-prestaties niet in Nederland zijn verricht.

6.4. Toepassing van de regeling in ar-tikel 6a, derde lid,

onder-deel c, van de Wet betekent in dit geval derhalve dat de nahef-fingsaanslag moet worden verminderd met afgerond ƒ 4.090, zijnde 17,5/117,5 x (ƒ 4.958 + ƒ 22.500), aan belasting.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1. In de omstandigheid dat het gelijk ten dele aan de zijde van X is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te ver-oordelen in de kosten die X in verband met de behan-deling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van deze zaak stelt het Hof op de voet van de regels in het Be-sluit proceskosten fiscale procedures vast op ƒ 710, te speci-fice-ren als volgt: kosten gemachtig-de: 1 punt x ƒ 710 met we-gings-fac-tor 1.

7.2. Gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken dient het door X gestorte griffierecht ad ƒ 80 te worden vergoed door de Inspecteur.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag aan belasting van ƒ 34.112,

- veroordeelt de Inspecteur in de kos-ten van het ge-ding, aan de zij-de van X geval-len en vastge-steld op

ƒ 710, on-der aanwijzing van de Staat der Nederlan-den als de rechts-persoon die deze kosten moet vergoe-den, en

- gelast de Inspecteur aan X te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffie-recht van ƒ 80.

Deze uitspraak is vastgesteld op 3 november 2000 door mr. Tromp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Lader, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 22 juni 2000.

(Lader) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden: