Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2006, AW3139 AY7231, BK-03/00170

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2006, AW3139 AY7231, BK-03/00170

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 april 2006
Datum publicatie
24 april 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AW3139
Zaaknummer
BK-03/00170
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk verklaard in beroep. Uitlating van de inspecteur dat na afloop van de wettelijke termijn nog beroep kon woden ingediend is niet komen vast te staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

18 april 2006

nummer BK-03/00170

UITSPRAAK

op het verzet van X te Z tegen na te noemen uitspraak.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.090.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak van de Inspecteur is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is het belastbare inkomen verminderd tot ƒ 26.290.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de in 1.2 vermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Bij uitspraak op de voet van artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) van 26 september 2003 heeft het Hof het beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard.

2.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende verzet gedaan.

2.4. Bij uitspraak van 23 april 2004 van het Hof is het verzet gegrond verklaard.

2.5. Op het daartegen door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 13 januari 2006, nr. 40 973 (LJN AU9516; V-N 2006/6.7) de uitspraak van het Hof van 23 april 2004 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van het arrest verwezen naar het Hof.

2.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 april 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ver-handelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

Tegen de uitspraak op bezwaar van 12 november 2002 heeft belanghebbende met dagtekening 29 december 2002 een beroepschrift ingediend. Dat beroepschrift heeft het Hof bereikt in een "Port betaald" envelop waarop door de griffier van het Hof als datum van ontvangst 16 januari 2003 is vermeld. Tot de door belang-hebbende ingezonden stukken behoort een aan de Belastingdienst te P gerichte envelop met daarop een stempelafdruk waaruit blijkt dat die envelop op 3 januari 2003 aan de balie van de Belastingdienst is ingeleverd.

4. Standpunten van partijen

4.1. Belanghebbende heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Hij heeft telefonisch ven A van de Belastingdienst uitstel voor indiening van het beroep gekregen. Daarom is het beroep tijdig ingediend.

4.2. De Inspecteur heeft daartegenover – samengevat weergegeven – het volgende gesteld. Van mondeling gemaakte afspraken over de datum van indiening van het beroepschrift is niets gebleken. Het beroepschrift is na afloop van de termijn opgesteld en ingediend. Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd waarom hij redelijkerwijs niet in verzuim is.

5. Beoordeling van het verzet

5.1. De termijn voor indiening van een beroepschrift bedraagt zes weken. Een beroep-schrift is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn ter griffie is ontvangen. Bij verzen-ding per post is een beroepschrift ook tijdig inge-diend indien het vóór het einde van de ter-mijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

5.2. Nu het Hof geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van de uitspraak is gelegen vóór de dag van be-kendmaking daarvan, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uit-spraak, zodat de termijn voor het instellen van beroep ein-dig-de met 24 december 2002.

5.3. Wanneer 3 januari 2003, de datum waarop het beroepschrift bij de Belastingdienst te P (het onbevoegde orgaan) is ingeleverd, als tijdstip van indiening ter griffie van het Hof wordt aangehouden, is het beroepschrift niet vóór het einde van de termijn ter griffie ontvangen en dus niet tijdig inge-diend.

5.4. Indien 16 januari 2003 als tijdstip van indiening ter griffie van het Hof wordt aangehouden, is het per post verzonden beroepschrift niet binnen een week na afloop van de termijn ontvangen en reeds daarom niet tijdig inge-diend.

5.5. Naar het Hof belanghebbendes betoog verstaat, heeft hij gesteld dat hij is afgegaan op een uitlating van de Inspecteur dat hij het beroepschrift nog na afloop van de wettelijke be-roepstermijn kon indienen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.

5.6. Nu niet is komen vast te staan dat een dergelijke uitlating is gedaan, dient het Hof het beroep niet-ontvankelijk te verkla-ren, tenzij zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Gesteld noch gebleken is dat zich een zodanige omstandigheid heeft voorgedaan.

5.7. Uit het vorenstaande volgt dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is ver-klaard in het beroep, zodat het verzet onge-grond moet worden verklaard.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de AWB.

7. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel,

Van Walderveen en Engel. De beslissing is op 18 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema) (Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.