Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-06-2006, AX8984, BK-04/00418
Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-06-2006, AX8984, BK-04/00418
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 juni 2006
- Datum publicatie
- 20 juni 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8984
- Zaaknummer
- BK-04/00418
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 21
Inhoudsindicatie
Voortzetter melkveehouderijbedrijf verkrijgt melkquotum tegen lagere boekwaarde dan de waarde in het economische verkeer met gedeeltelijke kwijtschelding van de overnamesom. Dit is een schenking.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
7 juni 2006
nummer BK-04/00418
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het manage-ment-team van de Belastingdienst/P betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 27 maart 2003 voor het jaar 2000 een aanslag schenkingsrecht opgelegd ten bedrage van ƒ 209.157 (€ 94.911).
1.2 De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagteke-ning 20 januari 2004 de aanslag verminderd met ƒ 4.200
(€ 1.906).
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovengenoemde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 14 september 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Gelijk-tijdig heeft de mondelinge behandeling van het beroep van A met hofkenmerk BK-04/01353 plaatsgehad. Van het ter zitting verhan-delde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting ver-handelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende oefende van 1 januari 1998 tot 30 april 2000 met haar ouders in de vorm van een maatschap het landbouw-bedrijf (melkveehouderij) uit. Bij de totstandkoming van de maatschap hebben haar ouders zich de stille reserves met be-trekking tot de door hen ingebrachte dan wel ten gebruike afge-stane goederen en rechten voorbehouden.
3.2 Op 30 april 2002 is de maatschap ontbonden en vanaf die datum oefent belanghebbende het bedrijf voor eigen rekening uit. Bij scheiding en deling van de maatschap zijn door belang-hebbende nagenoeg alle in 3.1 bedoelde goederen en rechten verkregen tegen vergoeding van een bedrag van ƒ 1.073.000 aan haar ouders. Bij de berekening van dit bedrag is onder andere rekening gehouden met de op de goederen rustende stille reser-ves en de hierop betrekking hebbende belasting-latentie, de boekwaarde van het melkquotum en een kwijtschelding ter grootte van ƒ 400.650 om de levens-vatbaarheid van de onderneming te verzekeren.
3.3 De waarde in het economische verkeer van het melkquotum bedroeg op dat moment ƒ 1.126.089, terwijl de boekwaarde ƒ 73.126 was. De belastinglatentie over het verschil tussen beide bedragen bedraagt 32% ofwel ƒ 336.948.
3.4 In de akte van scheiding en deling is ten aanzien van de weilanden en het melkquotum een zogenoemde meerwaardeclausule opgenomen, inhoudende dat bij vervreemding van de weilanden binnen 10 jaar het verschil tussen de vrije waarde en de taxa-tiewaarde op 30 april 2000 door belanghebbende aan haar ouders dient te worden vergoed en bij afstoting binnen 10 jaar van het melkquotum, voor zover dit niet in de boekwaarde van de voort-gezette onderneming is opgenomen, de opbrengst hiervan door belanghebbende aan haar ouders dient te worden afgedragen, tenzij deze opbrengst binnen twee jaar wordt aangewend ter investering in een vervangend melkquotum.
3.5 Ter zake van de bij deze scheiding en deling door belang-hebbende verkregen goederen en rechten is door haar een aangif-te schenkingsrecht gedaan voor een schenking door haar ouders ter grootte van ƒ 880.220. Bij de vaststelling van de aanslag schenkingsrecht heeft de Inspecteur dit bedrag verhoogd met ƒ 225.218 omdat hij de door belanghebbende aan het gebonden karakter van het vermogen verbonden waardedruk ter grootte van dit bedrag niet in aanmerking heeft genomen en voorts met ƒ 29.493 omdat hij de door belang-hebbende berekende last van de in 3.4 genoemde meerwaarde-clausule als onderdeel van een privaatrechtelijke overeenkomst niet in aanmerking heeft genomen. De waarde van de verkrijging is daarmee door de Inspecteur gesteld op ƒ 1.134.931.
3.6 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de waarde van de verkrijging nader vastgesteld op ƒ 1.116.665. Dit is als volgt berekend:
waarde onderneming incl. melkquotum: ƒ 2.189.665
betaalde overnamesom: 1.073.000
-----------
materiële bevoordeling: ƒ 1.116.665.
Deze berekening is op zich niet in geschil.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is het antwoord op de vraag of in dit geval sprake is van een schenking en zo ja, naar welke hoogte die schenking dan moet worden berekend.
4.2 Belanghebbende beantwoordt deze primaire vraag ontkennend en is subsidiair van mening dat, ingeval bij de vaststelling van de overnamesom de grondslagen van de maatschapsakte moeten worden gevolgd, de schenking op ƒ 400.650 moet worden gesteld. Belanghebbende stelt dat, nu geen sprake is van een bevoorde-ling uit vrijgevigheid, er geen schenking aanwezig is in de zin van het Burgerlijk Wetboek en doet een beroep op het (civiele) arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2004, C02/233HR, LJN AN8172, NJ 2004,653, waarin werd beslist dat bij overdracht van een onder-neming tegen een overnamesom waarbij exploitatie van de onder-neming nog net mogelijk is, zonder opname van een meer-waarde-clausule, niet altijd sprake behoeft te zijn van een bevoor-deling uit vrijgevigheid. In casu is de overnamesom ƒ 454.735 lager gesteld om de onderneming nog net lonend te kunnen voortzetten. Meer subsidiair is belanghebbende van me-ning dat de waarde van het om niet overgedragen melkquotum 20% lager dient te worden gesteld, omdat het melkquotum gebonden is aan de onderneming.
4.3 De Inspecteur beantwoordt de primaire vraag bevestigend en heeft het volgende gesteld. Het door hem berekende verschil tussen de overnamesom en de waarde in het economische verkeer dient als belast-bare schenking te worden aangemerkt. De ouders van belanghebbende zijn zich ook van een bevoordeling bewust geweest en volgens vaste jurisprudentie dient de waarde van de onderneming ten minste op de liquidatiewaarde te worden ge-steld. Bij de bepaling van de waarde van het melkquotum is al met voortzetting van de exploitatie rekening gehouden en van de voorwaardelijke meerwaardeclausule gaat geen waardedrukkend effect uit. Blijkt deze later toepassing te vinden dan kan met de alsnog te vergoeden bedragen rekening worden gehouden.
4.4 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstuk-ken.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1 Ingevolge artikel 21 van de Successiewet 1956 wordt de waarde van het verkregene in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het econo-mische verkeer kan worden toegekend. Wat in het economische verkeer als een eenheid pleegt te worden beschouwd, wordt in aanmerking genomen met inachtneming van die omstandigheid.
5.2 Tot de wetswijziging met ingang van 1 januari 2002 wordt bij de waardering van een onderneming de waarde van goodwill buiten beschouwing gelaten. Uit de geschiedenis van de wet, zoals die tot 2002 luidde, kan worden afgeleid dat het begrip goodwill als saldobegrip werd gebezigd, waaruit volgt dat ook badwill of onderrentabili-teit bij de waardering van een onder-neming buiten beschouwing dient te blijven. In een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2005, 40087, LJN AU7356, is dit bevestigd.
5.3 Bij de waardering van de door belanghebbende overgenomen zaken en rechten die tot de voortgezette onderneming behoren, moet dus rekening worden gehouden met de waarde in het economi-sche verkeer zonder reductie in verband met de mogelijk-heid deze onderneming nog lonend te kunnen exploiteren. Nu belang-hebbende het melkquotum heeft verkregen tegen de veel lagere boekwaarde dan de waarde in het economische verkeer en op de aldus berekende overnamesom door haar ouders nog een aanmerke-lijk bedrag is kwijtgescholden, is zij bevoordeeld en heeft zij als zodanig een schenking verkregen. De hoogte van deze schen-king moet worden bepaald op het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de overgenomen zaken en rechten en de hiervoor betaalde overnamesom. Het gelijk is daarom aan de zijde van de Inspecteur.
5.4 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wt bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Van Rij. De beslissing is op 7 juni 2006 in het openbaar uitge-sproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van den Bogerd) (Schuurman)
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.