Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-11-2006, BA3046, BK-05/00658

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-11-2006, BA3046, BK-05/00658

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 november 2006
Datum publicatie
17 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:BA3046
Formele relaties
Zaaknummer
BK-05/00658

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht hem als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting op te nemen, een omzetbelastingnummer te verlenen en kwartaalaangiften uit te reiken. Hij heeft eveneens verzocht hem een naheffingsaanslag in de omzetbelasting op te leggen over het tijdvak mei 2002 tot en met december 2002.

Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag is een bedrag aan heffingsrente berekend.

Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht over de jaren 2003 en 2004 heffingsrente is berekend. Meer specifiek dient de vraag te worden beantwoord of belanghebbende aan het gestelde in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 17 februari 1995, nr. DGM/DOZ 225 DGM 5, zoals dat is gewijzigd bij het Besluit van 6 december 2001, nr. CPP2001/3435, onder vraag 10 het vertrouwen kan ontlenen dat hem in dezen geen heffingsrente zal worden berekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede meervoudige belastingkamer

24 november 2006

nummer BK-05/00658

UITSPRAAK

op het hoger beroep van [belanghebbende] te Z tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2005, nummer AWB 05/2988 OB, betreffende na te noemen beschikking.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Met dagtekening 17 maart 2005 is aan belanghebbende over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 29.770. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag is aan de hand van de over de jaren 2003 en 2004 verschuldigde omzetbelasting bij beschikking een bedrag, groot € 631, aan heffingsrente berekend.

1.2. Op het door belanghebbende tegen deze beschikking ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op 27 april 2005 uitspraak gedaan en het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank 's-Gravenhage. In verband daarmee is door de griffier van de rechtbank een griffierecht geheven van € 138. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2. Geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier van het Hof een griffierecht geheven van € 207. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 13 oktober 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft bij brief van 18 december 2002 naar aanleiding van HR 26 april 2002, nr. 35 775, LJN AD3572, de Inspecteur verzocht hem als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting op te nemen, een omzetbelastingnummer te ver-lenen en kwartaalaangiften uit te reiken. Hij heeft eveneens verzocht hem een naheffingsaanslag in de omzetbelasting op te leggen over het tijdvak mei 2002 tot en met december 2002 ter grootte van € 6.897.

3.2. Omdat een reactie op deze brief uitbleef heeft belanghebbende de Inspecteur op 4 juni 2003 een herinneringsbrief gezonden. Op 1 december 2003 heeft belanghebbende, omdat hij nog steeds geen reactie had ontvangen, de Inspecteur een fax doen toekomen met het verzoek bij voorrang naar de zaak te kijken.

3.3. Bij beschikking van 10 januari 2005 wordt belanghebbende met de door hem beheerste besloten vennootschap met ingang van 1 januari 2005 aangemerkt als een eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

3.4. De brief van belanghebbende van 28 februari 2005 aan de Inspecteur met betrekking tot de verbreking van even bedoelde fiscale eenheid is voor de Inspecteur aanleiding op 11 maart 2005 telefonisch contact op te nemen met de gemachtigde van belanghebbende. Daarbij is de vraag aan de orde geweest of belanghebbende, naast over het jaar 2002, over de jaren 2003 en 2004 omzetbelasting verschuldigd is geworden die op aangifte moet worden voldaan, welke vraag door de gemachtigde bevestigend is beantwoord met dien verstande dat gemachtigde te kennen gaf dat op dat moment nog geen aangifte was gedaan noch voldoening had plaatsgevonden. Verzocht wordt voorts over de jaren 2003 en 2004 aangiftebiljetten voor de heffing van omzetbelasting uit te reiken.

3.5. Bij brieven van 11 en 14 maart 2005 heeft belanghebbende de Inspecteur opgaven verstrekt van de over de periode mei 2002 tot en met december 2004 verschuldigde omzetbelasting met het verzoek hem een naheffingsaanslag op te leggen tot een bedrag van € 29.770 zonder boete en zonder berekening van heffingsrente.

3.6. Met dagtekening 17 maart 2005 is over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 tot dat bedrag een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente berekend van € 631. Dit betreft de over de jaren 2003 en 2004 belopen rente.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht over de jaren 2003 en 2004 heffingsrente is berekend. Meer specifiek dient de vraag te worden beantwoord of belanghebbende aan het gestelde in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 17 februari 1995, nr. DGM/DOZ 225 DGM 5, zoals dat is gewijzigd bij het Besluit van 6 december 2001, nr. CPP2001/3435, onder vraag 10 het vertrouwen kan ontlenen dat hem in dezen geen heffingsrente zal worden berekend.

4.2. De voor dit geschil relevante passage van genoemd Besluit luidt:

"10. Vraag: wanneer wordt heffingsrente in rekening gebracht bij startende ondernemers?

Antwoord: In het Landelijk technisch Overleg AWR van 22 februari 1994 is (...) afgesproken dat ten aanzien van startende ondernemers een soepel beleid gehanteerd dient te worden indien zij zich uiterlijk 3 maanden na afloop van het kalenderjaar, waarin zij zijn gestart aanmelden.

In samenhang hiermee dient soepel opgetreden te worden tegen ondernemers indien er bijvoorbeeld sprake is van omzetting van een IB-onderneming in een BV. Afdracht van belasting is namelijk pas mogelijk op het moment dat het nieuwe OB/LB-nummer bekend is. In deze situatie kan geen heffingsrente in rekening worden gebracht, omdat de ondernemer niet eerder in staat is geweest af te dragen. Enerzijds had hij nog geen nieuw nummer en anderzijds wordt er op het oude nummer geen onderneming meer gedreven. Ook hier dient eerst gekeken te worden of er sprake is van tijdig melden alvorens wordt overgegaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag inclusief heffingsrente.".

4.3. Naar 's Hofs oordeel kan belanghebbende als startende ondernemer, hoezeer hij weet dat het in de heffing van omzet-belasting geldende systeem van voldoening op aangifte veronder-stelt dat (ook) een startende ondernemer uit eigen beweging aan de uit de heffingswet voortvloeiende verplichtingen voldoet, in alle redelijkheid uit de onder 4.2 opgenomen passage afleiden en daaraan het vertrouwen ontlenen dat hij door de Inspecteur in de situatie waarin hij als startende ondernemer verkeert, soepel zal worden tegemoet getreden en dat hem geen heffings-rente zal worden berekend, nu hij, naar het Hof begrijpt, door het gestelde in even geciteerde passage heeft volstaan met de door hem onder de vastgestelde feiten omschreven handelingen ten einde de Inspecteur van zijn omzetbelastingplichtigheid op de hoogte te brengen en met het voldoen van omzetbelasting heeft gewacht totdat hem door de Inspecteur een OB-nummer was toegekend. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat van belanghebbende, gelet op de vastgestelde feiten en omstandig-heden, beslist niet kan worden gezegd dat hij een passieve hou-ding met betrekking tot even bedoelde verplichtingen aan de dag heeft gelegd. Belanghebbende moet het gehele naheffingstijdvak als starter worden geduid. De termijn van één jaar kan niet in het Besluit worden gelezen.

4.4. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is en dat beslist moet worden als volgt.

5. Proceskosten en griffierecht

5.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten be-stuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.449 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, in be-roep en in hoger beroep {[(1 punt à € 161) plus (2 x 2 punten à € 322)] x 1 (gewicht van de zaak)}. Voor een hogere vergoe-ding acht het Hof geen termen aanwezig.

5.2 Voorts dienen de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van € 138 respectie-velijk € 207, in totaal € 345, aan belanghebbende te worden vergoed.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de beschikking inzake de heffingsrente,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.449, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast deze rechtspersoon de voor het beroep en het hoger beroep gestorte griffierechten van in totaal € 345 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Van Walderveen. De beslissing is op 24 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van den Bogerd)(Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-05/00658 blz. 6/6