Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-07-2006, BB2110, BK-04/04418

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-07-2006, BB2110, BK-04/04418

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 juli 2006
Datum publicatie
22 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:BB2110
Formele relaties
Zaaknummer
BK-04/04418

Inhoudsindicatie

Waardering veldinventaris; De op de balansdatum aanwezige 'veldinventaris 'dient te worden geactiveerd.

Uitspraak

ERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

11 juli 2006

nummer BK-04/04418

UITSPRAAK

op het rechtstreeks beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid belanghebbende Holding B.V., statutair gevestigd te plaatsnaam, tegen de na te noemen aanslag welke is opgelegd door de Inspecteur.

1. Aanslag, bezwaar en verzoek

Aan belanghebbende is, met dagtekening 4 december 2004, een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 979.196. Deze aanslag beloopt € 336.574, met welk bedrag voorlopige aanslagen tot een bedrag van € 324.223 zijn verrekend, zodat per saldo op de aanslag een bedrag van € 12.351 moet worden betaald. Voorts is ter zake van deze aanslag een bedrag van € 401 aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.

2. Loop van het geding

2.1 Belanghebbende heeft bij brief van 22 december 2004 bij de Inspecteur bezwaar tegen de voornoemde aanslag gemaakt. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht, met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de belastingkamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij brief van 24 december 2004 heeft de Inspecteur te kennen gegeven met dat verzoek in te stemmen. Op dezelfde datum heeft hij het bezwaarschrift met een begeleidende brief doorgezonden aan dit Hof, alwaar het op 28 december 2004 ter griffie is ontvangen.

2.2 In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 273. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 mei 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. De behandeling van de zaak heeft met instemming van partijen tegelijkertijd plaatsgevonden met die van de zaak met het kenmerk BK-05/00181.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1 Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een besloten vennootschap, welke voor de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid vormt met haar dochtervennootschap A B.V.. In het navolgende zal deze dochter worden vereenzelvigd met belanghebbende.

3.2 Belanghebbende exploiteert een tuinbouwbedrijf voor de teelt van tomaten. De tomatenteelt vindt plaats in 35.800 m2 glasopstallen. Jaarlijks worden in december tomatenplanten gekocht en geplant. Bij het einde van het jaar dragen de planten nog geen vrucht. Vanaf week 9 in het daaropvolgende jaar worden tomaten geoogst. De tomaten worden verkocht aan een vaste afnemer tegen de op het tijdstip van de levering geldende marktprijs. In november worden de tomatenplanten gerooid. Het boekjaar van de onderneming is gelijk aan het kalenderjaar.

3.3 De teelt vindt plaats op substraat. Tussen de rijen planten is loopfolie aangebracht. Door middel van een druppelinstallatie worden de planten voorzien van water en voedingsstoffen. Het klimaat in de glasopstallen wordt in stand gehouden met behulp van een computergestuurde klimaatinstallatie.

3.4 De uitgaven die betrekking hebben op de periode vanaf het begin van de teeltcyclus in december 2003 (de afleveringsdatum van de tomatenplanten op het tuinbouwbedrijf) tot en met 31 december 2003 (de balansdatum) betreffen:

- het plantmateriaal,

- de arbeidskosten die zien op het planten van het gewas,

- verwarming, elektra en water in de genoemde periode,

- meststoffen en gewasbescherming,

- het stomen van substraatmateriaal,

- het groeimedium,

- de loopfolie,

- touw, bind- en steunmateriaal,

- een deel van de kosten van afschrijving van installaties die direct dienstbaar zijn aan de teelt.

De uitgaven ter zake van deze 'veldinventaris' zijn uitsluitend gedaan ten behoeve van het boekjaar 2004 en zullen in dat jaar praktisch gesproken zijn uitgewerkt. Het betreft normale uitgaven die jaarlijks terugkeren.

3.5 Bij de onderwerpelijke aangifte heeft belanghebbende de vorenbedoelde uitgaven ten laste van het fiscale resultaat gebracht en de veldinventaris niet geactiveerd. De aangifte resulteerde aldus in een belastbaar bedrag van € 943.396.

3.6 In de commerciële jaarstukken van belanghebbende is de veldinventaris per 31 december 2003 gewaardeerd op € 197.848.

3.7 De Inspecteur stelde zich bij de regeling van de aanslag op het standpunt dat goed koopmansgebruik meebrengt dat de uitgaven ten behoeve van de veldinventaris op de balans ultimo 2003 worden geactiveerd. Bij de regeling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur de veldinventaris ultimo 2003 gewaardeerd op (35.800 x € 4 =) € 143.200. Hij heeft, rekening houdend met de zogenoemde ingroeiregeling, van dat bedrag 25 percent alsnog tot de winst gerekend en de aangifte op dat punt gecorrigeerd. Aldus heeft de Inspecteur de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van (€ 943.396 + € 35.800 =) € 979.196.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 In geschil is of goed koopmansgebruik meebrengt dat de uitgaven ten behoeve van de ultimo 2003 aanwezige veldinventaris dienen te worden geactiveerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.

4.2 Voor het geval het standpunt van de Inspecteur juist is, wordt de waarde die de Inspecteur per balansdatum aan de inventaris heeft toegekend door belanghebbende als juist aanvaard. Ook de toepassing van de ingroeiregeling is dan niet in geschil.

4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van € 943.396.

5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Beoordeling van het beroep

6.1 Voor een rechtspersoon als belanghebbende geeft Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) regels volgens welke de balans en de winst- en verliesrekening met toelichting (tezamen: de jaarrekening) moeten worden opgesteld. De eerste volzin van het eerste lid van artikel 2:362 BW verwoordt het algemene uitgangspunt daarbij en luidt:

"De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon."

6.2 Naar het oordeel van het Hof houdt de regeling van Titel 9 van Boek 2 BW, onder meer gelet op het bepaalde in de artikelen 2:369, 2:384, 2:385 en 2:387 BW, mede in dat baten en lasten zoveel mogelijk moeten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, afzonderlijk of in onderlinge samenhang bezien, een uitzondering - bestaande in het niet activeren van de onderhavige veldinventaris op de commerciële eindbalans van het boekjaar - op de voornoemde regel rechtvaardigen.

6.3 Artikel 3.25 van de Wet IB 2001, welk artikel - ingevolge artikel 8, eerste lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 - te dezen eveneens van toepassing is, luidt:

"De in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt."

6.4 Ook goed koopmansgebruik brengt mee dat voor de fiscale winstberekening baten en lasten zoveel mogelijk worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben.

6.5 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat deze regel - in fiscalibus - uitzondering kan lijden met betrekking tot de meergenoemde uitgaven die betrekking hebben op de per balansdatum aanwezige hoeveelheid opgroeiende tomatenplanten (de veldinventaris). Zij stelt dat het tot het goed koopmansgebruik behorende eenvoudbeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel in het onderhavige geval prevaleren boven het in de vorige rechtsoverweging verwoorde realiteitsbeginsel en neemt op grond daarvan het standpunt in dat het beloop van de uitgaven ten behoeve van de veldinventaris niet behoeft te worden geactiveerd op de fiscale balans.

6.6 Voor dit standpunt beroept belanghebbende zich op jurisprudentie, onder meer op de arresten van de Hoge Raad van 27 november 1957, nr. 13 341, BNB 1958/8 en van 20 januari 1960, nr. 14 176, BNB 1960/67*.

6.7 Het beroep op het eenvoudbeginsel gaat niet op. Er is sprake van een hoeveelheid tomatenplanten die zich op de balansdatum in een zekere staat van ontwikkeling bevonden. Het duiden van deze veldinventaris is eenvoudig. Voorts stuit het toerekenen van uitgaven aan deze veldinventaris - naar de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft erkend -, dankzij het feit dat voor het voeren van de administratie van de onderneming gebruik wordt gemaakt van computers en computerprogrammatuur, niet op onoverkomelijke problemen.

6.8 Ook het voorzichtigheidsbeginsel brengt niet mee dat activering van de veldinventaris achterwege kan blijven, aangezien belanghebbende tegenover de bestrijding door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de risico's van onder meer besmetting met ziekten en sterfte van de planten - hoewel deze risico's op zichzelf door de Inspecteur zijn erkend - meebrengen dat de waarde van de veldinventaris na verdiscontering van die risico's op de balansdatum op nihil zou uitkomen. In dit verband acht het Hof van belang dat zonder een verklarende toelichting, welke belanghebbende niet, althans niet in voldoende mate heeft gegeven, niet valt in te zien waarom de hiervoor bedoelde verdiscontering van de risico's in de waarde voor de fiscale balans verschilt van die voor de commerciële balans.

6.9 Naar het oordeel van het Hof geeft artikel 3.25 van de Wet IB 2001, noch enige andere fiscaalrechtelijke regeling aanleiding te oordelen dat de onderhavige veldinventaris, in afwijking van de volgens Titel 9 van Boek 2 BW geldende regels, op de fiscale winstbepalende balans niet zou behoeven te worden geactiveerd. Het goed koopmansgebruik kent te dezen hiervoor immers geen criteria die afwijken van de in artikel 2:362, eerste lid BW bedoelde normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.

6.10 Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat goed koopmansgebruik meebrengt dat het beloop van de uitgaven ten behoeve van de veldinventaris op de eindbalans van het onderhavige jaar wordt geactiveerd. De in 6.6 genoemde jurisprudentie betreft situaties die zich tegenwoordig in het algemeen door verbeterde techniek en bedrijfsvoering niet snel meer voordoen. Het onderhavige geval vormt hierop geen uitzondering.

6.11 Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

6.12 Voor dit geval staat tussen partijen vast dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag is uitgegaan van een correcte waarde van de veldinventaris, zodat het beroep ongegrond is.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Vonk, Engel en Van Walderveen. De beslissing is op 11 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Tse)

(Vonk)

De griffier was buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-04/04418 blz. 7/7